Search results for: verplichte

Wat is het juiste niveau van oefenen?

Stel je voor, je bent een nieuwe vaardigheid aan het leren. Je hebt bijvoorbeeld zangles genomen, of je bent op drumles gegaan of je bent een nieuwe taal aan het leren of je bent natuurkunde gaan studeren. Wat het ook is, je staat aan het begin. Je hebt gekozen voor het leren van de vaardigheid uit interesse en je hebt nog geen overzicht over alles wat er komt kijken bij het leren van de nieuwe vaardigheid. Je overziet het domein nog niet. Waarschijnlijk kom je dan dit soort gevoelens, gedachten en keuzemomenten tegen:
– Betrokkenheid. Je hebt waarschijnlijk volop aandacht voor het leren van je nieuwe vaardigheid. Je focust op wat je docent je uitlegt en je bent heel alert nieuwe informatie aan het opnemen. Die focus is nuttig. Je hoort allerlei nieuwe dingen en een alert brein onthoudt nieuwe informatie beter.
– Positieve emoties. Als je start met het leren van een nieuwe vaardigheid heb je nog geen informatie over waar je nu al staat met betrekking tot die vaardigheid. Als je merkt dat je bepaalde aspecten van de vaardigheid al goed af gaan, dan geeft je dat positieve gevoelens. Die zijn nuttig, want ze moedigen je aan om door te gaan met leren. Je perceptie van competentie neemt erdoor toe. Je zelfvertrouwen groeit een beetje en je begint plezier te krijgen in je nieuwe vaardigheid. Positieve emoties ontstaan ook wanneer je sneller progressie boekt dan je van jezelf verwacht of vraagt.
– Frustratie en teleurstelling. Als je start met het leren van de nieuwe vaardigheid ga je je al snel realiseren wat je allemaal nog niet kunt. Waar je er eerst geen idee had wat de vaardigheid allemaal omhelsde, begin je nu te begrijpen dat het knap moeilijk is om de nieuwe vaardigheid te leren. Dat de complexiteit veel groter is dan je wist. Die frustratie is nuttig. Hij ontstaat vooral als je minder snel leert dan je van jezelf had verwacht. In dat geval stimuleert je frustratie je om nog scherper aandacht te besteden aan je leerproces. Je onderzoekt je fouten en probeert ze te verbeteren.
– Oefenen en doorzetten. Zodra je de eerste les hebt gehad, kun je gericht de basis van je nieuwe vaardigheid gaan oefenen. Als je de perceptie hebt dat je nieuwe vaardigheid te doen is voor je, dan maak je de keuze om die inspanning inderdaad te gaan leveren en te gaan oefenen. Dat is nuttig, want enkel door gerichte oefening worden mensen beter.
Maar het kan ook zijn dat er een ander proces ontstaat. Als mensen het gevoel hebben dat de nieuwe vaardigheid onbereikbaar voor ze is, dan komen ze waarschijnlijk hele andere gevoelens, gedachten en keuzemomenten tegen. Er zijn geen positieve emoties, want de prestatie die de persoon neerzet is niet genoeg voor hem om blij mee te kunnen zijn. Er ontstaan negatieve emoties, maar dan niet zozeer frustratie maar eerder hulpeloosheid en wanhoop. Frustratie geeft energie voor verbetering, maar hulpeloosheid en wanhoop doen dat niet. En dergelijke negatieve emoties gaan niet samen met betrokkenheid maar met disengagement. Mensen krijgen in die situatie de neiging om zich te gaan distantiëren en geven op. Dat kan leiden tot de keuze om niet door te gaan met het leren van de nieuwe vaardigheid.
Dit proces onderstreept het belang van het oefenen op het juiste niveau. Als je een doel nastreeft dat echt veel te hoog gegrepen is of je bekritiseert jezelf genadeloos, dan is de kans groot dat je op gaat geven omdat het te moeilijk voor je is. Als je een doel nastreeft dat moeilijk en uitdagend, maar mogelijk is en je bent ambitieus maar tegelijkertijd vriendelijk voor jezelf, dan is de kans groot dat je doorzet ook als je progressie langzaam gaat.
Zo hoorde ik laatst iemand in de training aan het einde van dag 1 verzuchten:’Maar dit is veel moeilijker dan ik had gedacht! Ik denk niet dat ik dit zomaar kan gaan toepassen zonder heel veel te oefenen’. Deze deelnemer had dus nog maar net een paar uur geoefend met progressiegerichte interventies en verwachtte van zichzelf dat ze het nu wel zou kunnen. Gelukkig kon ze er zelf om lachen. En die vriendelijkheid voor jezelf heb je hard nodig als je tenminste goed wilt gaan worden in je nieuwe vaardigheid. Daar kan niemand je toe verplichten natuurlijk, de belangrijkste vraag is of je de vaardigheid WILT leren. En als het antwoord ‘ja’ is, oefen dan op het juiste uitdagende niveau: het niveau waarop je tegelijkertijd jezelf moet overstijgen én kunt ervaren dat je progressie boekt en competenter wordt.

Je ontdoen van ballast

Hoeveel tijd besteed je op je dag aan dingen die je wilt doen? En hoeveel tijd besteed je aan dingen die je ervaart als ballast? Laatst werkten we met een groep managers die nadachten over dit soort vragen aan de hand van vijf progressiegerichte vragen. En meerdere managers gaven aan zich te realiseren dat ze veel aandacht gaven aan dingen die ze als niet nuttige en wel verplichte kost ervoeren.
Als je progressiegericht werkt, focus je o.a. op de progressie die je graag wilt bereiken in de toekomst. Je wilt bijvoorbeeld meer tijd besteden aan het bijhouden van je vakliteratuur, omdat je het belangrijk vindt om je kennis te blijven ontwikkelen. Een dergelijk doel zou je een + doel kunnen noemen. Je streeft naar het bereiken van iets positiefs. Een paar managers in de training gaven bijvoorbeeld aan beter te willen worden in het voeren van lastige gesprekken.
Zou het proberen te vermijden van iets negatiefs ook een progressiegericht doel kunnen zijn? Dus, dingen doen om te vermijden dat je situatie slechter wordt of dat je afglijdt? Een dergelijk doel zou je een – doel kunnen noemen. Je wilt bijvoorbeeld niet weer terugvallen in je oude gewoonte om teveel te snoepen, want je wilt het negatieve van gewichtstoename vermijden. Een aantal managers in de training zeiden bijvoorbeeld dat ze wilden voorkomen dat hun dagen opgeslokt werden door ad hoc regeldingetjes.
In de progressiegerichte aanpak passen beide soorten doelen prima. Zowel de + die je zoekt als de – die je vermijdt kunnen belangrijk voor je zijn. Mits je ten aanzien van je doel maar progressie wilt bereiken.
Dus je wilt beter worden in het bereiken van het positieve of je wilt beter worden in het vermijden van het negatieve. Zonder verbeterbehoefte, geen progressiegericht werken.

Progressie boeken op organisatieniveau via een test-and-learn aanpak

Organisaties waarin de progressiegerichte aanpak succesvol en door de hele organisatie heen wordt benut hebben een progressiegerichte test-and-learn benadering gekozen, in plaats van een defectgerichte plan-and-implement benadering. Wat is het verschil tussen die twee benaderingen?

Klik hier om meer te lezen

Drie praktische implicaties van zelfdeterminatietheorie voor trainingen

Dysvik en Duvaas (2014) geven drie praktische implicaties van zelfdeterminatietheorie voor de aanpak van ontwikkelingsactiviteiten zoals trainingen. Die drie praktische implicaties zijn deze:

  1. Neem de perceptie van medewerkers als uitgangspunt. Zorg ervoor dat de medewerkers de training ervaren als van hoge kwaliteit en goed gestructureerd. Zorg dat medewerkers de relevantie van de inhoud van de training voor hun werk zien (Dysvik en Durvaas, 2008).
  2. Zorg dat de ontwikkeling en training vanuit de individuele behoefte van de medewerker wordt vormgegeven. Dat kan via feedback, mentoring, job rotation, persoonlijke ontwikkelactiviteiten en training. Zorg voor autonomie-ondersteuning door een duidelijke rationale te geven waarom de taak en het gewenste gedrag belangrijk is en hoe training daaraan kan bijdrage. Zorg voor een werkrelatie met de medewerker die gekenmerkt wordt door keuzemogelijkheden en flexibiliteit (in plaats van controle en druk). Leg uit waarom de training plaatsvindt, geef een duidelijke en goede onderbouwing en help elke deelnemer de inhoud van de training te relateren aan zijn bestaande kennis en relevantie voor zijn eigen werk.
  3. Zorg dat de ontwikkelactiviteiten congruent zijn met alle andere HR-instrumenten en met de stijl van leidinggeven. Zorg voor een stijl van leidinggeven waarin de drie basisbehoeften van mensen op de werkplek worden vervuld (autonomie, competentie en verbondenheid). Dat is niet alleen een voordeel ten aanzien van de effectiviteit van de training, maar ook een voordeel voor het algemeen welbevinden van medewerkers in hun werkomgeving.

In dit stukje schreef ik over inwendig protest bij verplichte deelname aan een training. Interessant in dat licht is het longitudinaal onderzoek van Becker, McEvany en Kortunbruck (2010) waaruit het volgende blijkt. Als mensen meedoen met een training vanuit een gecontroleerde motivatie (beloning of straf of druk om mee te doen) kan dit op korte termijn de inspanning en het doorzettingsvermogen intensiveren, maar resulteert dit op langere termijn in slechtere trainingsresultaten en slechter trainingsrendement. Verplichte deelname aan trainingen hangt dus samen met slechte leerresultaten.
dysvikduvaas

Betrokkenheid van de student

Schlechty (2002) onderscheidt vijf niveaus van betrokkenheid van de student bij wat er gaande is in de klas:

  1. Authentieke betrokkenheid—de student is verdiept in werk dat een duidelijke betekenis heeft voor hem en van directe waarde is (bijvoorbeeld het lezen van een boek over een onderwerp dat de student interesseert)
  2. Rituele volgzaamheid—het werk heeft weinig of geen directe betekenis voor de student, maar er zijn extrinsieke resultaten of belangen waardoor de student betrokken blijft (bijvoorbeeld een cijfer dat nodig is voor een vervolgstudie)
  3. Passieve volgzaamheid—de student ziet geen of weinig betekenis in het werk maar doet net genoeg omdat hij negatieve consequenties (zoals nablijven) wil ontlopen
  4. Terugtrekking—de student is niet betrokken bij het werk en doet geen moeite om het werk te maken, maar valt anderen niet lastig en staat hen niet in de weg om te leren
  5. Rebellie—de student weigert om het werk te doen en verstoort het leerproces voor anderen en probeert om andere dingen te gaan doen dan het werk dat hij moet doen

Deze niveaus van betrokkenheid sluiten enigszins aan bij het motivatie continuüm van Deci & Ryan, waarin ze onderscheid maken in motivatieniveaus. Het niveau van betrokkenheid van rebellie, terugtrekking en passieve volgzaamheid werkt niet zo goed in trainingssituaties. De deelnemer die een van die drie niveau van betrokkenheid ervaart, zal op zijn best niet zoveel leren en op zijn slechtst andere deelnemers in de weg zitten bij het leren.
Het niveau van authentieke betrokkenheid werkt zowel voor de deelnemer als voor de trainer of docent het best. De inhoud van het leren staat centraal, waardoor de trainingstijd benut kan worden waar die voor is: leren. Bij rituele volgzaamheid is er ook sprake van inspanning door de deelnemer, niet omdat die de inhoud zo interessant vindt, maar omdat hij een ander belang heeft bij het leren van wat er in de training aan de orde is. Deze vorm van betrokkenheid kan ook goed werken, zeker wanneer de structuur van de training dusdanig is dat er als vanzelf interesse voor het onderwerp aangewakkerd wordt. Rituele volgzaamheid kan ontstaan wanneer een medewerker ervoor kiest naar een training te gaan, niet uit interesse voor het onderwerp, maar omdat de medewerker begrijpt dat hij de kennis nodig heeft om zijn functie goed te kunnen blijven uitvoeren.
Verplichte trainingen, waar deelnemers niet daar toe willen, roepen rebellie, terugtrekking of op zijn best passieve volgzaamheid op. Dat zal weinig goeds opleveren. Jammer van het geld, de tijd en de energie van iedereen.
Er is een goed alternatief voor verplichte trainingen. Zie ook hier.