Vervolgtraining progressiegericht werken

Pas jij de progressiegerichte aanpak toe en wil je er (nog) beter in worden? Wil jij graag een volgende stap zetten in het fijnslijpen en uitbreiden van je progressiegerichte interventies? Op veler verzoek organiseren we in september 2014 een vervolgtraining progressiegericht werken voor gevorderden.
Het is een vijfdaagse training die bedoeld is voor professionals die al eens een NOAM training hebben gevolgd en/of die bekend zijn met onze boeken Progressiegericht werken en Progressie door Zelfcoaching.
Coaches, trainers, leidinggevenden en andere professionals kunnen tijdens deze training veel oefenen met individuele en teamsituaties (met de nadruk op eigen casuïstiek), oefenen met de trainers, Coert Visser en Gwenda Schlundt Bodien, en hun kennis verdiepen en verbreden. Data: 11 september, 23 september, 10 oktober, 27 oktober en 12 november 2014
De opleiding vindt plaats in Conferentiecentrum Drakenburg in Baarn. Hebt u een vraag over deze opleiding? Stuur ons dan gerust mailtje
De kosten voor de opleiding bedragen € 1295,– excl. BTW (21%).

12 tips voor docenten en ouders in deze examentijd

In dit stukje schreef ik al iets over het hanteren van examenstress. In aanvulling daarop hier 12 tips voor ouders en docenten (gebaseerd op onder andere Hattie en Yates):

  1. Gebruik taal die impliceert dat iedereen kan leren
  2. Activeer de kennis die studenten al hebben door te vragen naar wat ze al weten over een onderwerp
  3. Bouw de moeilijkheidsgraad van opgaven op. Begin eenvoudig en maak het daarna complexer
  4. Geef de student de mogelijkheid om eigenaar te zijn van zijn academisch product (verslag, project etc.)
  5. Attribueer succes op subtiele wijze aan inspanning (en niet aan aanleg)
  6. Laat subtiel merken dat inspanning elke keer weer opnieuw geleverd kan worden en in stukjes gehakt kan worden
  7. Benadruk hoe huidige problemen zich verhouden tot problemen die de student eerder al eens succesvol heeft weten op te lossen. Vraag naar de principes die gebruikt worden om een probleem op te lossen of leg dat principe uit
  8. Geef veel correctieve feedback die de student helpt om in te zien waar hij nu staat en hoe succes eruit ziet en hem op ideeën brengt hoe hij een stap voorwaarts kan maken
  9. Luister en praat met de student en zie diens individualiteit
  10. Als een student faalt help dan om gezonde attributies te geven aan het falen: je hebt nog niet voldoende kennis over het onderwerp, je hebt ook een les gemist. Of: je hebt nog wat te weinig geoefend, na de volgende oefeningen zal het beter gaan. Of Je mist nog een stukje belangrijke informatie, als je die informatie wel hebt begrijp je het een stuk beter. Of: je hebt nog te weinig inspanning geleverd. Of: ik heb het je nog niet goed genoeg uitgelegd, ik ben je iets vergeten uit te leggen
  11. Wees expliciet over de ontwikkelbaarheid van capaciteiten
  12. Ontmoedig sociale vergelijkingen en help de student om zichzelf te vergelijken met zijn eerdere eigen prestaties

Hanteren van examenangst

De eindexamens komen er weer aan. Voor de meeste studenten een spannende periode, waarin ze zo nu en dan even een angst kunnen voelen of ze het wel gaan halen. Zeidner (1989) heeft veel gepubliceerd over faalangst, bijvoorbeeld de angst om te falen voor een academische test. Faalangst ontstaat wanneer een student de perceptie heeft dat zijn intellectuele capaciteiten worden beoordeeld of overvraagt door een testsituatie. Studenten die bang zijn kunnen al snel hun gedachten focussen op hun gevoelens en gedachten van angst voor het examen. Dat werkt niet zo goed, want hoe meer we op onze eigen gevoelens en gedachten focussen, hoe meer we kunnen gaan piekeren. Dus: wat zeggen we tegen studenten die angstig opzien tegen hun examen? Hoe kunnen die studenten zichzelf helpen?
Je zou het misschien denken, maar zelfbevestigingboodschappen blijken niet te helpen. Dat zijn boodschappen als: “Ik kan alles” of “Kan-niet staat niet in mijn woordenboek”. Maar ook boodschappen als: “Je kunt het!”  Dergelijke zelfbevestiging of bevestiging door ouders of docenten blijken niet te leiden tot progressie.
Het vertrouwen dat de student een examen aankan is een resultaat van de perceptie van self-efficacy. Self-efficacy heeft geen verband met zelfwaardering. De belangrijkste factor die self-efficacy bepaalt is je geheugen. Om met vertrouwen een examen te kunnen aangaan, moet je in staat zijn om kennis te activeren ten aanzien van vergelijkbare taken die je in het verleden met succes hebt volbracht. Het gaat daarbij niet om de herinnering “Ik heb deze taak een keertje goed volbracht in het verleden” maar om de volgende soort herinnering:” Deze taak vraagt erom kennis te gebruiken die ik snel weet op te halen”. Het gemak waarmee kennis beschikbaar is is de bepalende factor voor een gevoel van self-efficacy.
Dus boodschappen als:”Ik weet dat je dit soort problemen kunt oplossen want vorige week heb je precies dezelfde problemen opgelost. Hoe deed je dat toen?” helpen om een perceptie van self-efficacy op te roepen. Het geheugen van de student gaat terug naar hoe hij het vorige week aanpakte, toen hij succesvol was. Door die herinnering op te roepen, groeit zijn zelfvertrouwen dat hij de huidige problemen ook zal weten op te lossen en komt hij op ideeën hoe hij dat kan doen. De student kan ook zelf actief op zoek gaan naar hoe hij soortgelijke problemen in het verleden al eens heeft weten op te lossen. Zo helpt hij zichzelf om zich relevante kennis weer te herinneren. Hoe makkelijker dat gaat, des te geruster zal de student zijn eindexamen ingaan.

Progressiegericht communiceren

Als je jezelf wilt trainen in progressiegericht communiceren kun je de onderstaande oefening doen.
De situatie is dat een manager graag wil dat alle medewerkers aanwezig zijn bij een bijeenkomst. Dat is belangrijk, omdat zij zowel de mening van alle medewerkers wil kunnen meenemen in de koers voor de komende periode. Ze vreest dat niet iedereen zal komen, om allerlei redenen. Ze stelt daarom de volgende tekst op:

Beste collega
Volgende week staat er een teambijeenkomst gepland. Jullie worden daar allemaal verwacht, want het gaat over de koers voor de komende periode. Deelname is dus verplicht. Heb je daarover opmerkingen, kom dan even bij me langs. Tot volgende week, ik reken erop dat iedereen er zal zijn.

Hoe kun je deze tekst progressiegerichter maken? Welke progressiegerichte principes gebruik je bij het progressiegerichter maken van de tekst?

Deze vraag lees ik gewoon op van het papier, hoor

Er is een voordeel aan het voeren van een gesprek aan de hand van een vooraf bedachte structuur. Dat merken we in onze trainingen en teambegeleidingen en we krijgen diezelfde feedback van professionals die de progressiegerichte aanpak gebruiken. Doordat de vragen op papier staan is er een soort “externe instantie” die verantwoordelijk is voor hoe het gesprek verloopt. Vragen die misschien een beetje eng zijn om te stellen worden gemakkelijker gesteld omdat dat nu eenmaal de volgende vraag is die op het papier staan dat je hebt afgesproken te gebruiken in het gesprek. Zo zijn mensen niet zo geneigd om ten aanzien van iets dat ze goed hebben aangepakt door te vertellen. Schroom, bescheidenheid en niet willen opscheppen zijn daarvan bijvoorbeeld de reden. Terwijl als de vragen op papier staan en ze worden gesteld, de doorvragen ten aanzien van een succesvolle ervaring juist een rijkheid aan nieuwe inzichten opleveren.
Een ander voorbeeld van het voordeel van het volgen van een vooraf bedachte structuur is teams die willen wennen aan feedback geven aan elkaar. In het boek Progressie door zelfcoaching staat een teamexperiment dat draait om feedback geven en dat gebruik maakt van een vragenlijstje aan de hand waarvan teamleden elkaar interviewen. Het blijkt dat teamcoaches die gebruik maken van dit experiment daarmee goede ervaringen hebben in de teams die ze coachen. Het wordt ervaren als een veilige manier om te wennen aan met elkaar in gesprek gaan en feedback geven.
Senja Alders, trainer en (team)coach stuurde ons bijvoorbeeld deze ervaring:
“Bij de 1e bijeenkomst van een teamcoaching heb ik een huiswerkopdracht meegegeven aan een team waarin de samenwerking al 2 jaar niet goed meer was. Deze opdracht is als volgt:
Interview elkaar over de onderlinge samenwerking. Vorm met iedere collega uit je team een duo. De een stelt de ander de onderstaande vragen. Luister naar de ander, stel vragen en zorg dat je goed begrijpt wat de ander tegen je zegt. Draai daarna de rollen om. Duur in totaal max 15 min.
1. Wat waardeer je in mij als collega?
2. Wat vind je eventueel soms nog lastig in de samenwerking met mij?
3. Hoe zou je de komende weken merken dat wij goed samenwerken?
4. Wat kunnen wij samen doen om een betere teamsamenwerking een stapje dichterbij te krijgen?
Al meteen bij de 2e bijeenkomst vertelden de teamleden dat deze opdracht goud was: ze waren weer met elkaar in gesprek gekomen, hadden meer begrip voor elkaar gekregen en ook weer belangstelling in elkaar. Het was een prima basis om de verdere teamcoaching op door te bouwen. Dank voor de oefening!”

Beredeneer je intuïtie

Intuïtie is een vorm van direct weten zonder dat we dit beredeneerd hebben. Als we intuïtief handelen, dan reageren we zonder dat we kunnen onderbouwen waarom we zo reageren. We reageren automatisch. Menselijk gedrag is heel vaak automatisch. We doen de meeste dingen onbewust en op de automatische piloot. Dat is efficiënt, want op die manier kunnen we onze bewuste aandacht richten op de dingen die ons nog niet zo gemakkelijk en automatisch afgaan. Intuïtief gedrag; daar staan we niet bij stil.
In onze trainingen geven mensen vaak aan dat ze zich bewust zijn geworden van wat ze intuïtief doen. Ze gaan beredeneren waarom ze zich gedragen zoals ze dat doen. Sommige aspecten van het intuïtieve gedrag worden dan bevestigd: nu snap ik waarom ik het zo doe, en waarom dat gedrag werkt. Andere aspecten willen deelnemers juist gaan veranderen. Want als ze proberen te onderbouwen waarom ze het zo doen, komen ze er soms achter dat het gedrag “er is ingeslopen” zonder dat het werkt. Een deelnemer verwoordde het zo: ”Door progressiegerichte vragen die mij vandaag zijn gesteld, kan ik veel beter kiezen welke intuïtieve gedragingen ik wil behouden en waarom en welke ik wil veranderen en waarom”.
Regelmatig presenteren mensen hun innerlijke gevechten als een gevecht tussen hun gevoel en hun ratio. Maar we hoeven dus niet te vechten tegen ons gevoel of ons gevoel te veroordelen. Het gevecht dat we soms moeten voeren speelt zich af tussen ons automatische, reflexmatige gedrag en de bewuste regulatie van ons gedrag. Want onder de noemer van “intuïtie” doen we soms dingen die niet werken en schade opleveren voor onszelf of een ander. Hoe we ons voelen geeft ons informatie over hoe we ons aan het gedragen zijn. Gevoelens zijn daarmee interessante informanten.
Vragen die kunnen helpen om je intuïtieve handelen te analyseren zijn:

  1. denk eens aan een situatie die je interessant vindt om op te reflecteren.
  2. welk gedrag, welke manier van reageren kwam automatisch bij je op?
  3. wat was je goede reden om op die manier te reageren?
  4. welke gevoelens had je toen je je zo gedroeg?
  5. wat was het resultaat in die situatie?
  6. welke informatie geeft je dit over wat werkte en wat niet werkte?
  7. op welke ideeën brengt deze analyse je?

[

Progressie boeken met effectieve feedback

Er is een artikel verschenen op de managementsite, dat zo begint:
Waarom praten we toch altijd over elkaar in plaats van met elkaar?”, zo verzucht een teamlid tijdens de lunch met vijf van zijn collega’s.  Zijn collega’s snappen direct wat hij bedoelt. Ook zij merken dat er eerder over elkaar gepraat wordt dan met elkaar. Met alle negatieve consequenties van dien. Onveilig en niet productief. Zelfs elkaar aanspreken op missers gebeurt niet. Je loopt immers het risico dat je collega gekwetst of boos reageert en dan raak je van de regen in de drup. “Er zijn toch feedbackregels?” oppert een collega. “Ja, maar daar heb ik slechte ervaringen mee” reageert een ander.
Verder lezen kan hier
Een ander artikel over progressiegerichte feedback kun je hier vinden

Hoe heb je er last van?

Als mensen een probleem hebben ervaren ze over het algemeen dat ze machteloos zijn. Het probleem ligt buiten hen en ze hebben er geen grip op, maar wel veel last van. Progressiegerichte coaches vinden dat begrijpelijk en normaal. De cliënt kan zijn situatie als onoplosbaar beschouwen, want als hij het idee had dat het oplosbaar was was hij niet naar de coach toegekomen. In plaats van dat progressiegerichte coaches de cliënt ervan proberen te overtuigen dat het probleem wel degelijk oplosbaar is of dat het probleem een beperking is waarmee de cliënt moet leren leven, blijft de progressiegerichte coach het cliëntperspectief volgen.
De coach erkent het perspectief van de cliënt en vraagt vervolgens hoe de cliënt last heeft van de situatie. Een voorbeeld om helder te maken wat het belang is van de “Hoe heb je er last van vraag”.  Stel iemand zegt: “Het probleem is dat mijn functie door een reorganisatie zal komen te vervallen”. In eerste instantie lijkt het misschien heel duidelijk dat dit een probleem is. Het is een probleem dat buiten de invloedssfeer van de persoon. Als er nu geen verdere probleemonderkenning aan te pas komt, blijft dit een probleem dat buiten de invloedssfeer van de persoon valt en neemt zijn gevoel van machteloosheid toe. Als je nu vraagt: “Wat zou je in de plaats van dit probleem willen?” dan krijg je ook een antwoord dat buiten de eigen invloedssfeer ligt. De persoon zegt dan bijvoorbeeld: “Ik zou willen dat de organisatie nou eens zou stoppen met die continue reorganisaties, en ik zou willen dat ik mijn baan gewoon kon behouden natuurlijk!”
Door de vraag te stellen hoe de persoon last heeft van dit probleem, komt het probleem wèl binnen zijn eigen invloedssfeer. Dan zegt hij bijvoorbeeld: “Ik kom nergens meer toe, ben helemaal lam geslagen, zit angstig af te wachten wat er gaat gebeuren.” Nu is het een probleem dat binnen de eigen invloedssfeer ligt en wordt het mogelijk om te gaan verkennen wat de persoon in de plaats van dit probleem zou willen. Het antwoord van de klant wordt in dit laatste geval bijvoorbeeld: “Ik zou weer actief willen zijn en niet zo passief afwachten wat er wordt besloten. Ik wil het heft in eigen hand nemen”.
De “hoe-heb-je-er-last-van-vraag” brengt een probleem binnen de invloedssfeer van de persoon en is daarmee een cruciale basisinterventie in een progressiegericht gesprek waarin sprake is van problemen.

Indirect en direct normaliseren

Normaliseren heeft drie functies:
1. het maakt het probleem van de gesprekspartner menselijk en geen teken van pathologie. Daardoor ontstaat opluchting en kunnen mensen met minder zwaarte naar hun probleem kijken. Het probleem komt immers vaker voor.
2. het haalt het probleem van de veroordeling van jezelf weg. Als mensen een probleem hebben kunnen ze daarnaast een probleem krijgen met het feit dat ze het probleem hebben (surplusprobleem). Ze gaan zichzelf zien als zwak of slap dat ze hun probleem zo moeilijk vinden en er zo’n last van hebben. Door te normaliseren dat de persoon niet zwak is of slecht is, maar dat het normaal is dat de persoon zich ellendig voelt, kunnen mensen hun aandacht gaan richten op het oplossen van hun probleem in plaats van op het veroordelen van zichzelf.
3. het laat je gesprekspartner weten dat je hem niet veroordeelt en hem respecteert, wat de samenwerking tussen jullie ten goede komt.
Normaliseren kan op twee manieren. Via indirecte normaliserende constateringen zoals “klinkt logisch” of “natuurlijk” of “klinkt bekend” of “veel mensen lopen daar wel eens tegen aan”. Bij deze vorm van normaliseren wordt de inhoud van wat de gesprekspartner net heeft gezegd niet benoemd, maar wordt zijn situatie in het geheel als menselijk en normaal gezien.
Het kan ook via directe normaliserende constateringen, die reframend werken. Een directe constatering die reframend werkt maakt gebruik van de inhoud van wat de gesprekspartner net heeft gezegd en buigt het perspectief om van negatief naar positief. Dus van “Ik ben slap, want ik heb zo’n last van mijn probleem” naar “Ik ga er eigenlijk best goed mee om, met dit moeilijke probleem dat veel mensen wel eens hebben”.
Een voorbeeld van een directe normaliserende constatering is deze: ”Veel samengestelde gezinnen hebben jaren nodig om een goede balans te vinden. Logisch dat je er soms flink last van hebt en dat je aan het zoeken bent naar de juiste ingangen met je stiefkinderen. Uit je voorbeeld van zonet klinkt het alsof jullie al behoorlijk eerlijk met elkaar communiceren… Hoe hebben jullie dat al voor elkaar gekregen?” In deze formulering maak je gebruik van directe normaliseer constateringen en rond je af met een indirect compliment.

Genegenheid maakt de afstand kleiner

Ken je dat gevoel dat je iets wat ver weg is zo graag wilt, dat het lijkt alsof je het aan kunt raken?
Alter en Balcetis vroegen zich af of een aantrekkelijke plaats dichter bij voelt dan een onaantrekkelijke plaats, terwijl de afstand hetzelfde is. Ze vroegen zich ook af of het hebben van een levendig beeld van een plaats je de perceptie geeft dat die plaats dichterbij ligt, dan wanneer een levendig beeld ontbreekt. Hun hypothese was: omdat mensen selectief focussen op de aantrekkelijke aspecten van een locatie worden die locaties levendiger verbeeld, waardoor ze vervolgens als dichterbij worden ervaren dan locaties die onaantrekkelijker worden gevonden.
Ze formuleerden twee hypothesen. De positiviteits-nabijheids hypothese voorspelt dat hoe aantrekkelijker de locatie wordt gevonden, hoe dichterbij mensen denken dat die locatie is. De positiviteits-levendigheidshypothese voorspelt dat, wanneer er geen goede reden is om te focussen op iets negatiefs, mensen selectief focussen op de aantrekkelijke aspecten van een locatie, waardoor die locaties levendiger verbeeld worden dan de relatief onaantrekkelijke locaties.
In hun onderzoeken testten ze de positiviteits-nabijheidshypothese. Het resultaat was als verwacht: hoe enthousiaster de participanten waren over de locatie waar ze naar onderweg waren, des te nabijer ervoeren ze die locatie en hoe meer ze overschatten hoe ver ze al hadden gereisd om op die aantrekkelijke locatie te komen. Hoe minder aantrekkelijk de participanten de locatie waarnaar ze onderweg waren vonden, hoe verder weg ze inschatten dat die locatie nog was en hoe meer ze onderschatten hoe ver ze al gereisd hadden om op de onaantrekkelijke locatie te komen. Dus: als iets heel aantrekkelijk voor je is, schat je in dat het dichterbij is dan het daadwerkelijk is.
Ook testten ze de positiviteits-levendigheidshypothese. Het bleek dat levendigheid negatief gecorreleerd was met de perceptie van afstand. Dus hoe levendiger het beeld van een locatie, hoe dichterbij de locatie voelt. En mensen zijn geneigd om levendige beelden te creëren van iets dat ze aantrekkelijk vinden.
Dus, als je positief tegenover iets of iemand staat, heb je de neiging om een levendiger beeld van die persoon of dat object te creëren in je hoofd, waardoor je het gevoel krijgt dat het object of de persoon van je affectie dichterbij is dan die daadwerkelijk is.
Dit is interessant in combinatie met andere onderzoeken waaruit blijkt dat hoe dichterbij iets voelt, hoe meer we gemotiveerd en bereid zijn om iets te doen om het te bereiken. In de progressiegerichte aanpak creëren we een levendig beeld van de gewenste situatie en van het positieve gedrag van mensen in die gewenste situatie. Het effect is dat de gewenste situatie als heel dichtbij voelt en dat stimuleert om iets te gaan doen om de gewenste situatie te gaan bereiken.