Bestaat je ware aard? Heb je 1 authentiek zelf? Een authentiek zelf dat je kunt ontdekken? Wat is je ware aard?
Al in 1986 schreven Nurius en Barkus het artikel “Possible selves”. Hun artikel wordt regelmatig aangehaald als eerste artikel dat het concept van “Mogelijke Zelven” introduceerde. Hier is een samenvatting van de kern van hun artikel.
Wat zijn dat, Mogelijke Zelven? De definitie die Nurius en Barkus geven is, vrij vertaald:
Mogelijke zelven is het cognitieve geheel van je hoop, angsten, doelen en bedreigingen dat bepaalt hoe je betekenis geeft aan gebeurtenissen en dat richting geeft aan je gedrag. Het gaat om hoe je jezelf ziet in het verleden, hoe je jezelf ziet in het heden en hoe je jezelf ziet in de toekomst.
Mogelijke zelven zijn belangrijk. Ze verschaffen je namelijk een raamwerk voor je interpretaties van je gedrag in het verleden, het heden en de toekomst. Iemand die een eenzaam Mogelijk Zelf voor ogen heeft reageert anders wanneer zijn lunchafspraak wordt afgezegd dan iemand die een sociaal Mogelijk Zelf voor ogen heeft. Het Mogelijke Zelf geeft een raamwerk waarin het huidige gedrag en de huidige gebeurtenissen betekenis krijgen.
Mogelijke Zelven sturen ook het gedrag. Het ene Toekomstige Zelf moet vermeden worden (bijv. een loser zijn) en het andere Toekomstige Zelf moet nagestreefd worden (bijv. succesvol zijn). Welke informatie we oppikken en waar we aandacht aan besteden wordt bepaald door onze Mogelijke Zelven. We hebben ideale zelven die we graag willen worden, zelven die we zouden kunnen worden en zelven die we vrezen te zullen worden. De zelfschema’s die iemand heeft bepalen welke informatie wordt geaccepteerd en welke wordt verworpen, wat iemand zich herinnert en ook hoe iemand vervolgens acteert. De perceptie van ons Zelf stuurt zo ons gedrag.
Om terug te keren naar de startvraag: Is er 1 authentiek zelf dat de essentie van de persoon is? Of is het Zelf een collectie van “maskers” die elk zijn verbonden aan een specifieke set van sociale omstandigheden?
Als we Mogelijke Zelven zien als systematische componenten van het zelf-concept, dan kunnen we het Zelf zien als divers en veelzijdig zonder dat het nep, slap of incoherent is. Mogelijke Zelven vormen een complex en variabel zelfconcept, maar zijn authentiek en duurzaam in de zin dat ze de stabiele hoop en angsten van het individu weergeven en verwijzen naar wat het individu zou kunnen realiseren onder de geschikte sociale omstandigheden.
Om dus te suggereren dat er 1 zelf is waaraan men “trouw” kan zijn of een authentiek zelf dat men kan leren kennen, ontkent de rijke potentie van het individu. Het Zelf is ontwikkelbaar en de Mogelijke Zelven bepalen welk zelfconcept op welk moment geactiveerd wordt.
De hoop, angsten, bedreigingen en doelen van het individu zijn stabiel, maar hoop als je 17 bent uit zich heel anders dan hoop als je 40 bent.
Het concept van Mogelijke Zelven is belangrijk voor iedereen die wil veranderen of die anderen wil helpen te veranderen. Laatst zei iemand in een trainingsgroep tegen me:”Maar ik heb al jaren en jaren hetzelfde negatieve beeld van mezelf, it’s the story of my life…dat verandert toch niet meer?” Gelukkig hoeft dat niet waar te zijn. Verandering van het zelf-concept is op elk moment mogelijk. Als je een andere perceptie krijgt van je Mogelijke Zelf, dan interpreteer je informatie anders, let je op andere dingen en ga je je anders gedragen, waardoor je Zelf verandert.
Een interessante studie, bijvoorbeeld, die Porter, Markus en Nurius deden, focuste zich op het zelfconcept na een levenscrisis te hebben meegemaakt. Ze onderzochten of een crisis effect heeft op het zelf-concept. Het bleek dat mensen die een geliefde hadden verloren of een andere hele negatieve levenservaring hadden gehad, maar die van zichzelf zeiden dat ze de gebeurtenis goed te boven waren gekomen, de perceptie hadden van een positief toekomstig Zelf. Ze beoordeelden hun huidige Zelf dan wel negatief, (net zoals de mensen die aangaven de gebeurtenis nog niet goed te boven te zijn gekomen), maar hadden veel hoop voor het Zelf van de toekomst. Ze waren zelfs positiever over hun toekomstige mogelijke Zelven dan de mensen die geen crisis hadden meegemaakt.
Als je Mogelijke Zelven veranderen, verandert alles.
In dit stukje vatte ik Herminia Ibarra’s transitiemodel al samen. Dit plaatje is een losse vertaling van haar transitiemodel. Er zijn dus drie middelen die mensen kunnen inzetten om een nieuwe werkidentiteit te ontwikkelen:
1. nieuwe werkactiviteiten
2. nieuwe relaties en netwerken
3. nieuwe narratieven: het verhaal dat je vertelt waarmee je betekenis geeft aan gebeurtenissen
“Ik ben al een jaar aan het dubben of ik nou bij mijn huidige werkgever zal blijven of een carrière move zal maken….Ik heb alle mogelijke persoonlijkheids- en interessetests gedaan en weet precies hoe mijn droombaan eruit ziet, maar ik ben ondertussen nog geen stap verder gekomen…”
Voor wie dit herkenbaar is heeft het werk van Herminia Ibarra veel te bieden. Ibarra heeft onderzocht hoe succesvolle carriere switches plaatsvinden en legt uit dat een test-and-learn benadering veel beter werkt dan een plan-and-implement benadering. Ibarra stelt dat we beter kunnen inzoomen op identiteitsverandering dan op loopbaanstappen. Er zijn mensen die in een bepaalde periode een fundamentele verandering in hun professionele identiteit doormaken, terwijl ze nog steeds in dezelfde functie zitten. Denk bijvoorbeeld aan de management adviseur die naast zijn werk bij een top bureau een vrijwilligersrol vervuld in een liefdadigheidsinstelling. Hij maakte een vliegende carriere en was op zijn gebied de beste en leefde voor zijn werk. Na tien jaar begon hij met het vrijwilligerswerk vanuit een vage behoefte om bij te dragen aan de maatschappij. Hij bemerkte dat hij veel voldoening uit het vrijwilligerswerk haalde en ontwikkelde meer en meer sociale relaties in de liefdadigheidssector. Hij besteedde in de loop der jaren steeds meer tijd aan zijn vrijwilligersactiviteiten. Omdat hij een gezin moet onderhouden werkt hij nogsteeds als consultant, maar zijn hart ligt bij de liefdadigheidsactiviteiten. Ibarra stelt dat zijn professionele identiteit volledig is veranderd, terwijl hij nog steeds dezelfde functie vervult. Professionele identiteitsveranderingen zijn interessanter om te onderzoeken dan loopbaanstappen, stelt Ibarra.
Ibarra beschrijft het volgende model van transitie van professionele identiteit.
Vroege transitie: exploreren
Identiteitstransities beginnen als mensen beginnen te handelen. Als mensen mogelijkheden benutten die eerder niet bestonden of die alleen in hun hoofd bestonden. Het kan van alles zijn dat die eerste kleine handelingen veroorzaakt. Het kan een aanbod zijn (pull) of een onvrede (push) met de huidige situatie, een verandering in een relatie of een ingrijpende gebeurtenis. Het model van Ibarra geeft geen vaste volgorde, maar stelt juist dat elk van dit soort factoren de eerste aanzet kan geven voor de vroege transitie. Deze explorerende gedragingen zijn belangrijk, omdat ze de persoon informatie geven over zichzelf. Er beginnen discrepanties te ontstaan tussen de huidige professionele identiteit en de wensen voor de toekomstige identiteit.
Tussenliggende periode: geïmproviseerde proefjes
Na de explorerende fase kan het zijn dat de persoon doorgaat met experimenteren en steeds informatie verzameld over de nieuwe werkidentiteit. Die informatieverzameling vindt plaats door te doen, door te experimenteren. Als mensen verder gaan met zich te gedragen naar een nieuwe identiteit, dan gaat dat gepaard met twijfel, verwarring, onzekerheid, conflict en ambivalentie over hun bestaande/oude identiteit en de nieuwe/mogelijke identiteit. In deze tussenfase voelen mensen zich nergens bij horen, noch vlees, noch vis. Het wordt ervaren als een identiteitsconflict. De ene professionele werkidentiteit, “self” gaat niet samen met de andere. Mensen voelen zich gefragmenteerd. Ze weten niet welk verhaal ze moeten vertellen aan de buitenwereld. Mensen voelen zich gevangen tussen vasthouden aan of loslaten van de oude identiteit. Het lijkt erop dat mensen hiermee het beste kunnen omgaan door een tijdje strict te compartmentaliserern. Dat betekent dat ze de tijd die ze besteden aan hun “nieuwe self” afbakenen. Ze houden de beide “werelden” gescheiden. Ze bakenen de tijd af die ze besteden aan het opdoen van ervaring met de ene identiteit. In deze periode kan het letterlijk afstand nemen helpen; een sabbatical of vakantie.
Late transitie: integratie
In de late transitie speelt het selfnarratief een belangrijke rol. Een self narratief is gedefinieerd als een verwoording van de relatie tussen self-relevante gebeurtenissen in de loop van de tijd. Dus welk logisch verhaal vertel je over de keuzes die je hebt gemaakt en de dingen die je zijn overkomen of die je hebt meegemaakt. Transitie narratieven zijn per definitie narratieven die gaan over discontinuïteit. Je bent immers van de ene identiteit naar de andere gegroeid, er is sprake van discontinuïteit. Het narratief moet daarom helpen uit te leggen dat de verandering niet zo vreemd is als die lijkt. Dat er logica in de transitie zit. Identiteiten die in een narratief zijn ingebed en die worden verteld en worden herverteld worden meer en meer geïntegreerd als onderdeel van wie we denken te zijn. In deze laatste fase van de transitie speelt het narratief een belangrijke rol omdat het mensen helpt om een logisch verhaal te construeren vanuit de onzekere periode die ze hebben gehad. De mogelijke selfs waren tegenstrijdig en gingen gepaard met onzekerheid. Het vertellen van een coherent narratief dat uitlegt waarom men nu deze identiteit heeft,helpt om de nieuwe identiteit te integreren. De tweede reden waarom het narratief zo belangrijk is in deze laatste fase is omdat de persoon een steeds overtuigender verhaal kan vertellen aan belangrijke anderen.
Ibarra’s transitiemodel is geen lineair model. Mensen kunnen switchen tussen de fases. Het kan zijn dat iemand start in de initiële transitie, door gaat naar de tussenliggende periode, om weer terug te gaan naar de initiële transitie. Ibarra geeft als voorbeeld de carriereman die eerst dacht dat hij van zijn hobby zijn werk wilde maken, maar na een vakantie dat te hebben geprobeerd merkte dat er niet genoeg uitdaging in zijn hobby zat om een carriere switch te willen maken.
De transitie kan dus ook plaatsvinden zonder dat er sprake is van een verandering van baan of cariiere. Het is immers zo dat mensen soms door een identiteitsverandering heen gaan en toch blijven kiezen voor hun huidige baan. Het kan ook zijn dat mensen in dezelfde baan zijn gebleven terwijl ze een duidelijk veranderd narratief hebben over wie ze willen worden.
Ibarra heeft het over een identiteitsspel. Het is het proces van formuleren, vormgeven en evalueren van mogelijke selfs. Herken je deze transitiefasen? Hoe zouden loopbaanadviseurs dit transitiemodel kunnen benutten in hun werk?
www.noam.nu
Barbara Fredrickson’s nieuwe boek Love 2.0 is opgebouwd uit twee delen. Het eerste deel zet haar visie op liefde uiteen, het tweede deel is een praktische gids.
In dit stukje vat ik haar visie op liefde samen.
Liefde is onze superieure emotie, stelt Fredrickson. Zij zegt: Liefde is het micro-moment van warmte en verbinding dat je deelt met een ander levend wezen. Liefde is onze superieure emotie omdat het ons het meest doet voelen dat we leven en ons het meest mens doet zijn. Het is de emotionele ervaring die het meest essentieel is voor onze gezondheid en een bloeiend leven. De aanwezigheid of afwezigheid van liefde beinvloedt alles wat we voelen, denken, doen en worden. Als je liefde ervaart kom je op een levenspad van meer gezondheid, geluk en wijsheid.
Fredrickson definieert liefde anders dan de meeste mensen zouden doen. Zij stelt dat liefde positieve resonantie is. Liefde is een emotie, een tijdelijke staat van onze geest en ons lichaam. Op het moment dat je liefde voelt verandert je geest letterlijk, je staat meer open voor je omgeving en je wordt je bewuster van jezelf. De grenzen tussen jou en de ander wordt doorlaatbaar, je ziet de ander bewuster met open hart. Liefde kan je het gevoel van een zijn met de ander geven, je kunt je zo verbonden voelen met de ander of met het geheel dat je je onderdeel voelt van een groter geheel. Liefde duurt niet lang, het is een vergankelijke emotie net zoals alle emoties.
Liefde is de tijdelijke opwelling van van drie nauw verbonden gebeurtenissen: 1) een gedeelde positieve emotie tussen jou en iemand anders 2) een synchroniciteit in de biochemie en het gedrag van jou en de ander en 3) een wederzijdse behoefte om te investeren in elkaars welzijn dat leidt tot zorg voor elkaar. Dit trio heet “ positivity resonance”. Een voorwaarde voor positivity resonance is fysieke nabijheid.
Over de biologische kant van posiviteitsresonantie legt Fredrickson het volgende uit: Liefde is te zien in onze hersenen. Als er sprake is van positiviteitsresonantie dan zijn de hersenen van de twee mensen spiegels van elkaar. Dezelfde breinactiviteiten zijn gaande in beide hersenen. De hersenen van de ene persoon anticiperen zelfs op activiteit in de hersenen van de andere persoon. Breinkoppeling heet dit fenomeen. Op het moment van breinkoppeling voelen beiden precies dezelfde emotie. Liefde is dus een enkelvoudige actie uitgevoerd door twee breinen. Als je geliefde pijn heeft dan is het pijncentrum in jouw brein precies zo actief. De pijn van je geliefde is dus ook letterlijk jouw pijn. Dit effect vindt niet plaats wanneer je een onbekende pijn ziet hebben, dan is niet hetzelfde deel van je hersenen actief als bij de onbekende.
Het hormoon dat actief is tijdens momenten van positieve resonantie is ocytocine. Het is het hormoon dat een sleutelrol speelt in sociale verbinding en verbondenheid. Als ocytocine wordt aangemaakt dat wakkert dat de behoefte aan om bij elkaar te blijven, zowel in mannen als in vrouwen. Als het hormoon actief is zijn we meer geneigd om de ander te vertrouwen, en zijn we meer bereid om zowel onze bezittingen als persoonlijke informatie te delen met de ander. Ocytocine roept de kalmeer-en-verbind-respons in ons op. Als in 1 persoon het hormoon oplaait kan de ander erdoor aangestoken worden en het hormoon ook gaan aanmaken. Ocytocine versterkt onze wederzijdse betrokkenheid, zorg voor elkaar en openheid naar elkaar toe. Positieve resonantie heeft ook een effect op je tiende hersenzenuw of nervus vagus, die je hersenen met je hart verbindt. De kracht van je nervus vagus kan gemeten worden door je hartslag in combinatie met je ademhaling te meten. Hoe meer die twee met elkaar in balans zijn, hoe sterker je vagal tone zoals dat heet. Hoe hoger je vagal tone hoe beter omdat mensen met een hoge vagal tone beter in staat zijn om zich snel aan te passen aan wijzigende omstandigheden. Dat geldt zowel voor hun fysieke aanpassingsvermogen, als hun mentale aanpassingsvermogen. Daardoor ervaren deze mensen vaker positieve resonantie. Ze ervaren meer liefde.
Positieve resonantie heeft rimpeleffecten. Je wordt veerkrachtig van liefde, je wordt wijs van liefde (omdat je letterlijk meer waarneemt en het bredere plaatje kunt zien) en je wordt gezond van liefde.
Positiviteitsresonantie is dus niet voorbehouden aan mensen met een vaste relatie. Iedereen kan momenten van positiviteits resonantie hebben met bekenden en vreemden. Het tweede deel van haar boek heeft praktische handvatten. Daarover later meer.
In Doidge’s boek “the brain that changes itself” staat een interessant onderzoek van Posit science.Posit science is een organisatie die mensen helpt om de plasticiteit van hun hersenen te behouden als ze ouder worden en zo de mentale levensspanne te verlengen. Michael Merzenich stelt dat doordat oudere mensen niet meer intens leren, de systemen die in de hersenen aanwezig zijn om plasticiteit te modelleren, reguleren en controleren in verval raken. Door middel van gerichte breinoefeningen kan intens leren plaatsvinden bij ouderen en kun je leeftijdsgerelateerde cognitieve achteruitgang voorkomen.
Posit science publiceerde een onderzoeksartikel in de Proceedings of the National Academy of Sciences USA over een studie onder ouderen. De studie was als volgt opgezet.
Volwassenen in de leeftijd van 60 tot 87 werden een uur per dag getraind in het geconcentreerd luisteren. Ze moesten auditieve oefeningen doen, zoals een geluid oppikken in een ruis van geluiden. Als ze het juiste signaal hebben opgepikt werden ze “beloond” waardoor er dopamine en acetylcholine vrijkomt in het brein. Dat stimuleert het leren. De volwassenen doorliepen dit programma gedurende vijf dagen per week, over een periode van 8 tot 10 weken.
Voor de training hadden de volwassenen een normale gemiddelde score voor 70-jarigen op de standaard geheugentest. Na de training functioneerden ze op het niveau van 40 tot 60 jarigen. Velen draaiden de klok van hun geheugen zo’n tien jaar terug en sommigen draaiden de klok 25 jaar terug.
Deze verbeteringen waren na drie maanden nog steeds aanwezig en dus duurzaam. In hun hersenen was te zien dat er geen “metabolische achteruitgang” aanwezig was, iets wat in een typisch brein van mensen van die leeftijd wel te zien is. Deze groep mensen werd vergeleken met een groep mensen die de krant las en naar audioboeken luisterde of computerspelletjes deden. Deze tweede groep mensen verbeterde niet en in hun hersenen was wel de metabolische achteruitgang te zien.
Ook motorisch kunnen oudere mensen hun hersenen trainen om fit te blijven. Merzenich adviseert: kijk niet naar de grond als je de trap afloopt, gebruik geen stok om mee te lopen, maar dwing jezelf om te voelen waar je loopt en hoe je je balans kunt bewaren. Anders hoeven je hersenen geen werk meer te doen en ga je sneller achteruit. Als je jezelf dwingt om met je voeten te voelen waar je loopt ipv naar de grond te kijken, dan benut je de hersenplasticiteit om motorische kaarten te blijven maken.
Natuurlijk wil je je energie niet verspillen door te proberen te verbeteren terwijl je het eigenlijk gewoon niet kan. Als je ergens geen talent voor hebt, is het dan wel realistisch te verwachten dat je op dat gebied progressie kunt boeken? Om die vraag te beantwoorden is het belangrijk te kijken naar hoe ons brein leert.
Norman Doidge’s boek “The brain that changes itself” legt bijvoorbeeld uit dat onze hersenen voortdurend veranderen. Hij beschrijft de bijdrage die Michael Merzenich heeft geleverd aan onze kennis over hoe leren in ons brein werkt. Merzenich heeft zich gespecialiseerd in breinplasticiteit. Hij heeft aangetoond dat ons brein van de wieg tot het graf plastisch is, oftewel dat ons brein ons hele leven lang kan leren en veranderen. Radicale verbeteringen in cognitieve functies zijn mogelijk tot op hoge leeftijd. We kunnen dus tot op hoge leeftijd beter worden in leren, denken, waarnemen en herinneren.
Hoe werkt dat? Is het niet zo dat je hersenen zijn zoals ze zijn en alleen maar slechter gaan functioneren naarmate je ouder wordt? Nee, zo werkt het niet. Onze hersenen zijn plastisch, dat wil zeggen dat ze voortdurend veranderen. We kunnen slimmer worden en nieuwe vaardigheden leren door de aanwezige systemen in onze hersenen om te kunnen leren te benutten.
Carla Shatz, een wetenschapper, vatte het zo samen: neurons that fire together, wire together. Ons brein bevat vele neuronen. Een neuron kan twee soorten signalen ontvangen, een signaal dat de neuron moet afvuren of een signaal dat de neuron in ruststand moet blijven. Als een neuron het signaal krijgt actief te worden, dan komt er een chemische stof vrij die via de synapse overvloeit in de dendrite van een nabijgelegen neuron. Die neuron wordt ook actief en de twee neuronen leggen een bedrading aan met elkaar. Hoe vaker ze samen actief zijn, hoe sterker hun bedrading wordt. Door het sterker worden van de bedrading functioneren de hersenen op dat gebied efficiënter en sneller. Onze hersenen leren hoe ze moeten leren; de snelheid van denken is ook plastisch. Als neuronen getraind worden, dan worden ze namelijk efficiënter. Ze verwerken informatie sneller. Daardoor worden we steeds slimmer, niet alleen op het gebied dat we aan het leren zijn maar ook ten aanzien van hoe onze hersenen functioneren.
Daar tegenover staat dat als de neuronen voortdurend signalen krijgen dat ze in ruststand kunnen blijven, ze steeds luier worden. En uiteindelijk sterven ze af. Voor je hersenen geldt: use it or lose it.
Als je een nieuwe vaardigheid leert, dan heb je in eerste instantie een enorme hoeveelheid neuronen nodig in je brein. Je gebruikt er eigenlijk veel meer dan voor de specifieke vaardigheid nodig is. Hoe ervarener je wordt, hoe efficiënter het proces in je brein wordt. De juiste neuronen hebben een sterke bedrading aangelegd, waardoor je brein sneller en rustiger is als je de vaardigheid uitvoert. De breinkaart is aangelegd en de neuronen die niet betrokken zijn bij de vaardigheid komen weer vrij om andere dingen te leren. Zo komt het dat je geen gebrek aan neuronen krijgt en je brein niet snel volloopt zodat er niets meer bij geleerd kan worden.
Hoewel de veranderingen in je brein heel snel te zien zijn, zijn ze pas duurzaam wanneer je bewust aandacht hebt besteed aan het leren. Bewust aandacht besteden is essentieel voor lange-termijn plastische breinveranderingen. Als taken op de automatische piloot uitgevoerd worden dan veranderen de breinkaarten alleen maar tijdelijk, maar niet permanent.
Elke dag worden duizenden nieuwe hersencellen aangemaakt en die blijven in leven als we ons flink inspannen en bewust leren. Ons brein is flexibel intelligent: het vormt de neurologische circuits zodanig dat het de taak kan uitvoeren. Het brein zegt:” als ik nu niet de juiste tool heb om een taak uit te voeren, dan maak ik een tool om de taak uit te kunnen voeren”.
Door onze aandacht te focussen veranderen we ons brein. Ons bewustzijn is nodig om doelen te stellen en keuzes te maken om aandacht te besteden aan iets dat we willen leren. Zo traint ons bewuste brein ons onbewuste brein. Ons onbewuste brein is als een efficiënte robot, die door ons bewuste brein wordt geprogrammeerd. Hoe meer je oefent, hoe meer de handelingen in het onbewuste brein worden “gebrand”. Dan zijn die handelingen niet meer bewust beschikbaar en worden ze automatisch. Denk bijvoorbeeld aan het leren fietsen. In het begin ben je heel bewust bezig met balanceren en sturen en trappen. Hoe vaker je het doet hoe onbewuster, automatischer en ontspanner je de taak kunt uitvoeren. Onbewuste processen zijn geautomatiseerde, energie-efficiënte en snelle processen. Je brein is rustiger als het automatisch taken uitvoert, het kost minder energie. Als je brein rustiger is, word je nog beter in het goed uitvoeren van de taak.
Het is realistisch te verwachten dat je beter kunt worden in dat wat belangrijk voor je is, ongeacht hoe goed je er nu al in bent. Je hersenen kunnen de nieuwe vaardigheid leren, want ze zijn plastisch. Onze verwachting speelt overigens een belangrijke rol ten aanzien van of we daadwerkelijk leren of niet. Carol Dweck leert ons hierover.
NOAM training groeimindset