Als mensen met elkaar communiceren hebben ze manieren nodig om misverstanden snel te corrigeren. Terwijl ze met elkaar praten moeten ze in staat zijn om miscommunicatie op te lossen en snel te verhelderen wat men bedoelt of hoort. De vaardigheid om misverstanden op het moment dat ze optreden te corrigeren, is universeel nodig in elke taal. Mark Dingemans et al publiceerde recentelijk een aantal onderzoeksartikelen waaruit blijkt dat die universele noodzaak om miscommunicatie snel op te lossen terwijl we communiceren, heeft geleid tot cross-culturele oplossingen. Zowel voor hoe mensen de miscommunicaties snel oplossen (door woordjes ertussendoor gooien zoals “wat?” of “wie?” als je niet begrijpt wat de ander net heeft gezegd), als voor welke woorden we gebruiken. Zo blijkt dat “huh?” een woord is dat universeel wordt gebruikt om communicatieproblemen snel te repareren.
Artikelen Mark Dingemans
Miranda zit in VWO-3 en heeft altijd hele hoge cijfers. Ze vindt dat ook erg belangrijk. Een hoog cijfer zegt haar dat ze het kan. Dat ze slim is. Maar voor de betavakken haalt ze geen negens en tienen, maar zesjes en zevens. Daardoor vindt ze de betavakken niet meer leuk. Ze denkt regelmatig:”Dit moet ik toch kunnen?!”, en is gefrustreerd als ze weer eens merkt dat ze het niet kan. Scheikunde, natuurkunde, wiskunde…met haar IQ zou ze hoge cijfers moeten halen, maar die haalt ze niet. Voor de talen haalt ze wel de negens en de tienen die ze van zichzelf verwacht. Ze beslist om de betavakken in de vierde te laten vallen en de talenkant op te gaan. Ze vreest wel dat talen studeren saai zal zijn, maar ze hoopt dat ze een baan als tolk-vertaler misschien wel leuk kan gaan vinden. Dan komt het moment dat ze haar vakkenpakket moet gaan kiezen en de nieuwe scheikunde docente zegt tegen haar:”Jij kiest toch zeker wel een NT-pakket, dat is echt wat voor jou!” Miranda begrijpt er niks van. Ze haalt toch helemaal geen hoge cijfers? Hoezo, is NT echt wat voor haar? In de lessen begint ze eens op te letten op de andere leerlingen. En ze merkt nu pas dat die de stof ook erg moeilijk vinden. Het is dus niet gek dat ik het zo moeilijk vind, maar juist normaal, denkt Miranda. De nieuwe scheikunde docente is erg aardig en Miranda begint anders te denken over haar prestaties en begint te ontspannen in de lessen. Ze begint haar aandacht te richten op het proberen te begrijpen van de stof in plaats van op aan te tonen dat ze de stof wel aankan. Ze verandert haar doel: ze wil graag de lastige betavakken beter leren begrijpen. Elke keer als ze weer een complexe opgave fout doet, richt ze haar aandacht op het leren begrijpen wat ze fout deed. En ze merkt hoeveel plezier het haar brengt als ze doorkrijgt hoe ze haar fouten kan verbeteren. Ze kiest voor een NT-profiel met twee talen buiten haar rooster om. En drie jaar later? Dan is ze geslaagd met een 10 voor Frans en Duits en zijn haar cijfers voor natuur-, schei- en wiskunde sterk verbeterd. Ze gaat wiskunde en natuurkunde studeren. Omdat dat haar interesse heeft gekregen.
Een groep leerlingen op een middelbare school kregen een les in tai-boo. Sommige leerlingen kregen te horen dat het doel van deze sport was om hun figuur te verbeteren. Dat is een extrinsiek doel. Een buitenkantdoel. Andere leerlingen kregen te horen dat het doel van deze sport was om hun gezondheid in termen van fitness te verbeteren. Dat is een intrinsiek doel. Een binnenkantdoel. Het resultaat was interessant. De leerlingen die werkten aan het doel om hun gezondheid te verbeteren waren meer autonoom gemotiveerd om actief deel te nemen aan de lessen. Ze presteerden beter en hielden de activiteit beter vol, ook gedurende langere tijd. De leerlingen die werkten aan het doel om hun figuur mooier te maken voelden zich meer onder druk staan en gecontroleerd. Ze presteerden slechter en hielden de activiteit minder lang vol en stopten er sneller mee. Denk je erover om af te gaan vallen of om naar de sportschool te gaan? Werk dan aan het doel om je gezondheid te verbeteren en je fitness niveau te verbeteren in plaats van aan het doel om er mooier uit te gaan zien. Je welbevinden neemt er van toe, je prestaties worden beter en je houdt het langer vol. Intrinsieke doelen zijn doelen waarmee je aan je persoonlijke groei werkt, aan je intieme relaties en aan het bijdragen aan het welbevinden van de mensen om je heen. Extrinsieke doelen zijn doelen waarmee je werkt aan je status, rijkdom en schoonheid. Glorie verliest snel zijn glans, als glorie de reden is waarom je iets doet.
Omdat veel deelnemers aan onze training zeggen het zo nuttig vinden om progressiegerichte dialogen te analyseren, is hier een voorbeelddialoog van een progressiegericht coachingsgesprek.
dialoog met de processchaal
Doelen stellen en die bereiken is goed voor ons welbevinden. Als we een positief doel bereiken voelen we ons gelukkig en krijgen we energie. Als we iets naars hebben weten te vermijden voelen we ons rustig en veilig.
Elke keer dat we ons een doel stellen en het daadwerkelijk bereiken trainen we onszelf om beter te worden in het stellen van doelen en het ondernemen van acties om die doelen te bereiken. Het nemen van beslissingen betekent ook dat je een intentie krijgt om iets te gaan doen en dat je je een doel stelt. Beslissingen nemen, intenties hebben en doelen stellen doen alledrie een beroep op onze ventromediale prefrontale cortex. Een positief beroep, het gaat namelijk gepaard met het reduceren van angstgevoelens en piekeren.
Maar het kan moeilijk zijn om te beslissen welk doel je wilt bereiken. Soms lijkt elke optie verkeerd. En als we nadenken over alle negatieve kanten van een beslissing, dan wordt het nog moeilijker om een knoop door te hakken. Als we geen beslissing meer durven te nemen, kan dat leiden tot een negatieve spiraal. We worden steeds besluitelozer, ook ten aanzien van eenvoudiger keuzes. We trainen ons brein dan om besluiteloos te worden in plaats van dat we ons brein trainen om keuzes te maken en doelen te stellen.
Geen beslissingen nemen, geen intenties hebben en geen doelen stellen omdat elke beslissing, doel of intentie niet de juiste lijkt te zijn, heeft een negatief effect op ons. Ons limbisch systeem is dan actief en we worden getrokken in negatieve impulsen en slechte gewoontes.
Als we vervolgens wel weer een besluit nemen beginnen we de wereld daadwerkelijk anders te zien. Het anders zien van de werkelijkheid nadat je een beslissing hebt genomen gebeurt omdat de prefrontale cortex lagere orde sensorische cortexen top-down bestuurt. Dus als je prefrontale cortex een doel heeft, stuurt die bijvoorbeeld de visuele cortex zo aan dat je bepaalde dingen wel en andere dingen minder gaat zien. Zo word je selectiever in wat je hoort en ziet. Als je ergens specifiek op let, heb je immers een grotere kans dat je het ook gaat zien. Als we een besluit hebben genomen, gaan we ons ook focussen op oplossingen vinden voor problemen die we tegenkomen bij de uitvoering van de beslissing. En dat heeft weer een kalmerende werking op ons limbisch systeem.
Dus hoewel het ongelofelijk moeilijk kan zijn een knoop door te hakken en jezelf een doel te stellen en de intentie te krijgen om dat doel te gaan bereiken, is het niet maken van keuzes vaak schadelijker dan het wel maken ervan. De werkelijkheid is ook te complex om te kunnen spreken van “de juiste beslissing”. Een beslissing kan goed worden afhankelijk van hoe we die beslissing vormgeven, hoe we reageren op problemen, hoe we omgaan met tegenslagen.
Het gaat er dus misschien nog wel meer om dat “je je keuze volop leeft” dan welke keuze je precies maakt.
In het jonge brein heeft wat het kind hoort, ziet of voelt een direct effect op hoe het brein zich ontwikkelt. In het volwassen brein is dat niet meer zo. Niet meer alles wat de persoon hoort, ziet of voelt leidt dan nog tot breinplasticiteit. Dat is maar goed ook, want veel vaardigheden die we hebben geleerd hoeven niet meer te leiden tot veranderingen in ons brein. We kunnen lopen en voor elke keer dat we nu wandelen hoeft ons brein niet opnieuw allerlei aanpassingen te doen. In plaats van dat alle ervaringen een effect hebben op ons brein, heeft het volwassen brein veel meer controle over zijn eigen plasticiteit. Waar in het jonge brein de plasticiteitsknop voortdurend op “aan” staat, staat die in het volwassen brein op “uit, tenzij…”. De breinplasticiteitsknop wordt aangezet in vier soorten situaties.
De eerste situatie is als we onze aandacht focussen. Als we ons focussen op een taak of op een doel dan krijgt ons brein de informatie dat dit belangrijk voor ons is en dat het mogelijk goed voor ons zou zijn om aanpassingen aan te brengen in ons brein. Als we dingen doen die ons dichter bij ons doel brengen, dan krijgt ons brein ook de informatie dat het verstandig is om zich aan te passen: dit werkt voor ons doel, dus onthouden! Als we een stimulans of juist een remming ervaren, dan wordt ons brein ook alert. Dus als we fouten maken (soort straf voor het brein), dan is dit een signaal voor het brein om even goed op te letten welke aanpassingen gewenst zijn. En als we iets goed doen (soort beloning voor het brein), ook dan is dat een signaal voor breinplasticiteit. En tenslotte gaat breinplasticiteit “aan” wanneer we erg verrast worden ergens door. In positieve of in negatieve zin.
Als een van deze vier triggers plaatsvindt, dan komen er chemische moleculen vrij in ons brein. Modulerende neurotransmitters. Bijvoorbeeld: als je merkt dat je iets hebt geleerd of je voelt je succesvol ergens in, dan wordt dopamine aangemaakt. Die neurotransmitter zegt “bewaar dit”. Als je positief of negatief wordt verrast dan komt een andere neurotransmitter vrij: noradrenaline. Dat vertelt het brein “Geweldig” of juist “Kijk uit!”. Als je helemaal gefocust bent op wat je doet, dan komt acetylcholine vrij. Die neurotransmitter zegt tegen het brein “Probeer dit eens”, zodat je er achter komt wat je moet weten of doen in de situatie. Deze neurotransmitters komen alleen vrij wanneer het brein ze nodig heeft en niet wanneer we de dingen doen die we altijd al deden en die niks nieuws vragen van ons brein.
Dus wanneer gaat de breinplasticiteit als het ware weer “aan”? Ten eerste als we onze aandacht focussen op een taak of op een doel. Ten tweede als we een beloning of een straf ervaren. Ten derde als ons brein merkt dat ons gedrag goed werkt om een bepaald doel te bereiken. En ten vierde als ons brein wordt verrast of bedreigd door iets onverwachts.
Dus wil je graag dat je brein zich gaat aanpassen? Leer dan eens een nieuwe vaardigheid, focus je ergens op, zoek situaties op waarin je verrast zult worden omdat ze nieuw voor je zijn en kies een doel waaraan je gericht gaat werken.
Mensen kunnen veel tijd besteden aan een activiteit zonder dat ze beter worden in die activiteit. Dat komt omdat bezig zijn met een activiteit op zich niet voldoende is om beter te worden. Neem bijvoorbeeld autorijden. Je kunt elke dag uren doorbrengen in de auto en zo veel tijd besteden aan autorijden, maar dat zegt nog niets over of je beter wordt in autorijden. Als je zonder aandacht en op de automatische piloot je auto bestuurt, word je niet beter en kun je zelfs juist minder vaardig worden. Er is een manier om wel beter te worden in een activiteit en die manier is doelbewust oefenen. Bij doelbewust oefenen zoek je eerst je huidige grens op, daar waar het nu moeilijk begint te worden voor je. En vervolgens oefen je juist dat wat je zo lastig vindt. In kleine stukjes en gedurende lange tijd. Je vergelijkt je prestaties telkens met een norm. En je zoomt in op wat je nog fout doet, zodat je dat gericht kunt proberen te verbeteren.
Hier zijn drie varianten van doelbewust oefenen:
variant 1. De muziekmanier
Deze manier van oefenen gaat net zoals het oefenen van een muziekstuk. Je hakt eerst de activiteit waar je beter in wilt worden in kleine stukjes. Daarna focus je op het oefenen van elk van die kleine stukjes, door:
1. op een rij te zetten wat je allemaal al kan en weet en wat je allemaal al lukt met betrekking tot dat stukje van de activiteit;
2. op een rij te zetten wat je nog moeilijk vindt of wat je vaak fout doet en te bedenken wat je al weet over hoe je die fout kunt verbeteren;
3. een uur per dag met je volle aandacht te oefenen met het verbeteren van wat je nog moeilijk vindt. Probeer tijdens het oefenen als een soort observator te kijken naar je eigen gedrag. Ben je op de goede weg? Moet je iets bijstellen?
4. na afloop van je oefening te vergelijken wat jij hebt gedaan met de objectieve maatstaf die je hebt gekozen. Bedenk wat je al beter af ging dan eerder en wat je nog niet goed deed. Analyseer vervolgens wat er nog niet goed ging en hoe je dat de volgende keer kunt verbeteren.
Variant 2. De schaakmanier
Deze manier van oefenen gaat net zoals het oefenen van schaakzetten. Stel dat je bijvoorbeeld beter wilt worden in het opstellen van realistische budgetbegrotingen. Oefen daar dan mee door:
1. uit te gaan van een case. Neem bijvoorbeeld een project in gedachten dat in het verleden al eens met succes binnen het gestelde budget is uitgevoerd.
2. te bedenken hoe je in deze case goed zou kunnen acteren. Stel bijvoorbeeld een budgetbegroting op voor dit project.
3. te vergelijken wat je zelf deed met de acties van een “meester in het veld”. In het budgetvoorbeeld vergelijk je je eigen opgestelde budget met het daadwerkelijke budget zoals dat voor dit project gold.
4. je fouten te onderzoeken. Als jouw acties afwijken van die van de meester, onderzoek dan waarom dat zo is. In het voorbeeld van het projectbudget kijk je welke inschattingsfouten je hebt gemaakt en wat je daarvan kunt leren.
Variant 3. De sportmanier
De derde manier van doelbewust oefenen is de sportmanier. Stel dat je beter wilt worden in trainingen geven. Oefen daar dan mee door:
1. je basisvaardigheden te versterken. Dit doe je door je bestaande kennis over wat werkt op te frissen. Bijvoorbeeld door je oude studieboeken over het onderwerp waar je beter in wilt worden er nog eens bij te pakken of door je basisvaardigheden nog eens te oefenen terwijl je ze al kunt.
2. gericht te simuleren. Dit doe je door je voor te stellen dat er iets compleet onverwachts gebeurt wat te maken heeft met je vaardigheid en je vervolgens af te vragen hoe je effectief zou kunnen reageren in die onverwachte situatie. Schrijf je ideeën op over hoe je effectief kunt reageren. Zoek vervolgens op wat er in de literatuur bekend is over effectief reageren in dergelijke omstandigheden en vergelijk wat jij hebt opgeschreven met wat er bekend is vanuit de (wetenschappelijke) literatuur.
Hoeveel tijd besteed je op je dag aan dingen die je wilt doen? En hoeveel tijd besteed je aan dingen die je ervaart als ballast? Laatst werkten we met een groep managers die nadachten over dit soort vragen aan de hand van vijf progressiegerichte vragen. En meerdere managers gaven aan zich te realiseren dat ze veel aandacht gaven aan dingen die ze als niet nuttige en wel verplichte kost ervoeren.
Als je progressiegericht werkt, focus je o.a. op de progressie die je graag wilt bereiken in de toekomst. Je wilt bijvoorbeeld meer tijd besteden aan het bijhouden van je vakliteratuur, omdat je het belangrijk vindt om je kennis te blijven ontwikkelen. Een dergelijk doel zou je een + doel kunnen noemen. Je streeft naar het bereiken van iets positiefs. Een paar managers in de training gaven bijvoorbeeld aan beter te willen worden in het voeren van lastige gesprekken.
Zou het proberen te vermijden van iets negatiefs ook een progressiegericht doel kunnen zijn? Dus, dingen doen om te vermijden dat je situatie slechter wordt of dat je afglijdt? Een dergelijk doel zou je een – doel kunnen noemen. Je wilt bijvoorbeeld niet weer terugvallen in je oude gewoonte om teveel te snoepen, want je wilt het negatieve van gewichtstoename vermijden. Een aantal managers in de training zeiden bijvoorbeeld dat ze wilden voorkomen dat hun dagen opgeslokt werden door ad hoc regeldingetjes.
In de progressiegerichte aanpak passen beide soorten doelen prima. Zowel de + die je zoekt als de – die je vermijdt kunnen belangrijk voor je zijn. Mits je ten aanzien van je doel maar progressie wilt bereiken.
Dus je wilt beter worden in het bereiken van het positieve of je wilt beter worden in het vermijden van het negatieve. Zonder verbeterbehoefte, geen progressiegericht werken.
Heb je soms goede ideeën maar komt het er niet van ze uit te voeren? Hier zijn vier gedachten die misschien kunnen helpen om van idee naar actie te komen:Klik hier om meer te lezen
Deze weken geven we veel trainingen in de groeimindset. Het is een onderwerp dat vaak een heleboel oproept bij mensen als ze ervan horen. Wat geloof ik eigenlijk over de ontwikkelbaarheid van capaciteiten? Denk ik (onbewust) meer op een statische manier over de mogelijkheid om progressie te boeken of op een groei manier? Wat zeg ik tegen anderen en hoe beïnvloed ik hun mindset met wat ik zeg? Welke feedback kreeg ik vroeger als kind vaak en welke feedback krijg ik nu? Welke mindset wil ik eigenlijk hebben en hoe beïnvloed ik mijn eigen mindset?
Het leren kennen van de groeimindset is eigenlijk een bewustwordingsproces hoe je nu over de werkelijkheid denkt. Welke logische verklaringen je geeft voor goede of slechte prestaties van jezelf en anderen.
Stel je eens voor dat iemand je het volgende raadseltje voorlegt en je vraagt dat op te lossen. Het gaat over een jongen met een talenknobbel en over een jongen met een wiskundeknobbel.
Deze jongen heeft een talenknobbel en is zwak in rekenen
Meester Ron van klas 7 van de lagere school legt de Cito-scores op tafel en wijst naar de scores voor rekenen. Jullie zoon scoort laag op alles wat met rekenen te maken heeft, legt hij uit aan de ouders. Hij heeft geen aanleg voor rekenen, dat is duidelijk te zien als je naar zijn prestaties van de afgelopen 6 jaar kijkt. Hij heeft veel tijd nodig voor eenvoudige sommen en het gaat hem al snel boven zijn pet. Hij heeft wel een talenknobbel, kijk maar naar zijn scores. Een echte alfa jongen! Hij kan het beste iets met zijn aanleg voor talen gaan doen later.
Deze jongen heeft een natuurlijke aanleg voor wiskunde
Meneer Jaspers staat op het podium van de middelbare school en houdt een toespraak voor een jongen van 17 die geslaagd is voor het VWO. Deze jongen heeft een talent voor wiskunde, vertelde hij het publiek. Hij is geslaagd voor wiskunde-B met een 9,5. En hij heeft voor zijn plezier alle wiskunde-D stof van 3 jaar zelf bestudeerd. Hij gaat nu natuurlijk wiskunde studeren, een vak waar hij echt voor in de wieg is gelegd. Hij is geboren met een wiskundeknobbel!
Maar het is dezelfde jongen
Dat moet toch wel over twee verschillende jongens gaan. Maar nee, het interessante is dat dit over dezelfde jongen gaat. En dat is het raadseltje. Hoe verklaar jij dat deze jongen op 9 jarige wordt gezien als een alfa-talent met een gebrek aan wiskundig inzicht, terwijl hij op 17 jarige leeftijd juist wordt gezien als een geboren wiskundetalent?
Het blijkt dat veel mensen grofweg twee soorten verklaringen hebben voor de resultaten van deze jongen.
Verkeerde inschatting
De eerste verklaring is dat er op de lagere school een verkeerde inschatting is gemaakt. Die verklaring gaat ongeveer zo. Deze jongen was altijd al begaafd op wiskundig gebied, maar het kwam er gewoon op de lagere school niet uit. Hoe dat kan is moeilijk te zeggen, maar het moet wel een verkeerde inschatting zijn geweest, omdat hij anders nooit dit resultaat had bereikt. Want dit soort goede resultaten bereiken mensen alleen wanneer ze er talent voor hebben. Iedereen wordt geboren met sterke en zwakke punten. Je intelligentieniveau, je capaciteiten en je persoonlijkheid zijn aangeboren. Je kunt ze niet of nauwelijks veranderen.
Effectief en hard gewerkt
De tweede verklaring gaat ongeveer zo. Deze jongen moet gedurende een aantal jaren wel hard aan zijn wiskundige vaardigheden gewerkt hebben. Hij zal wel een interesse hebben ontwikkeld voor wiskunde. En hij moet wel goed hebben geleerd en ondersteuning hebben gekregen. Hij was immers helemaal niet goed in wiskunde toen hij 9 was en heeft toch op 17 jarige leeftijd indrukwekkende wiskunderesultaten bereikt. Dit soort goede resultaten bereiken mensen alleen wanneer ze zich gericht inspannen om beter te worden in wat ze nog niet goed kunnen. Als ze veel oefenen. En als ze het graag willen. Iedereen kan, ongeacht waar die nu staat, beter worden. En het is dan normaal dat mensen zich moeten inspannen om beter te worden. Inspanning is zelfs een voorwaarde om beter te worden. Je intelligentieniveau, je capaciteiten en je persoonlijkheid zijn sterk veranderbaar. Als je tenminste gefocust leert.
De eerste verklaring is de verklaring die mensen met een statische mindset zouden geven. De tweede verklaring is een kenmerk van een groeimindset. Meer weten of lezen over de groeimindset?
1. welk muziekinstrument zou je willen leren bespelen?
2. de effecten van mindsets op leren en presteren
3. training groeimindset