Intuïtie is een vorm van direct weten zonder dat we dit beredeneerd hebben. Als we intuïtief handelen, dan reageren we zonder dat we kunnen onderbouwen waarom we zo reageren. We reageren automatisch. Menselijk gedrag is heel vaak automatisch. We doen de meeste dingen onbewust en op de automatische piloot. Dat is efficiënt, want op die manier kunnen we onze bewuste aandacht richten op de dingen die ons nog niet zo gemakkelijk en automatisch afgaan. Intuïtief gedrag; daar staan we niet bij stil.
In onze trainingen geven mensen vaak aan dat ze zich bewust zijn geworden van wat ze intuïtief doen. Ze gaan beredeneren waarom ze zich gedragen zoals ze dat doen. Sommige aspecten van het intuïtieve gedrag worden dan bevestigd: nu snap ik waarom ik het zo doe, en waarom dat gedrag werkt. Andere aspecten willen deelnemers juist gaan veranderen. Want als ze proberen te onderbouwen waarom ze het zo doen, komen ze er soms achter dat het gedrag “er is ingeslopen” zonder dat het werkt. Een deelnemer verwoordde het zo: ”Door progressiegerichte vragen die mij vandaag zijn gesteld, kan ik veel beter kiezen welke intuïtieve gedragingen ik wil behouden en waarom en welke ik wil veranderen en waarom”.
Regelmatig presenteren mensen hun innerlijke gevechten als een gevecht tussen hun gevoel en hun ratio. Maar we hoeven dus niet te vechten tegen ons gevoel of ons gevoel te veroordelen. Het gevecht dat we soms moeten voeren speelt zich af tussen ons automatische, reflexmatige gedrag en de bewuste regulatie van ons gedrag. Want onder de noemer van “intuïtie” doen we soms dingen die niet werken en schade opleveren voor onszelf of een ander. Hoe we ons voelen geeft ons informatie over hoe we ons aan het gedragen zijn. Gevoelens zijn daarmee interessante informanten.
Vragen die kunnen helpen om je intuïtieve handelen te analyseren zijn:

  1. denk eens aan een situatie die je interessant vindt om op te reflecteren.
  2. welk gedrag, welke manier van reageren kwam automatisch bij je op?
  3. wat was je goede reden om op die manier te reageren?
  4. welke gevoelens had je toen je je zo gedroeg?
  5. wat was het resultaat in die situatie?
  6. welke informatie geeft je dit over wat werkte en wat niet werkte?
  7. op welke ideeën brengt deze analyse je?

[