In een meta-analyse van Slemp et al (2024) geven de onderzoekers antwoorden op vier vragen. In deze bijdrage een paar highlights ten aanzien van de eerste onderzoeksvraag.: In hoeverre voorspellen autonomie-, competentie- en verbondenheidsondersteunende interpersoonlijke gedragingen de basispsychologische behoeften (d.w.z. autonomie, competentie en verbondenheid), autonome vormen van motivatie, subjectief welzijn en prestaties?

Behoefteondersteuning en behoeftesatisfactie

De drie interpersoonlijke behoefteondersteunende gedragingen zijn sterk positief gerelateerd aan de bevrediging van autonomie, competentie en verbondenheid. Associaties met de frustratie van de behoeften zijn in de tegenovergestelde richting, hoewel over het algemeen iets zwakker.

Behoefteondersteuning en autonome motivatie

Voor motivatie en regulatie tonen alle drie de interpersoonlijke ondersteuningen sterke positieve correlaties met autonome vormen van motivatie. Behoefteondersteunende interpersoonlijke gedragingen zijn consistent met autonome vormen van motivatie en zijn over het algemeen zwak geassocieerd met gecontroleerde vormen van motivatie en negatief geassocieerd met amotivatie.

Behoefteondersteuning en welbevinden

Voor subjectief welzijn blijkt dat alle drie de interpersoonlijke ondersteuningen sterke positieve associaties met positief affect hebben. De drie interpersoonlijke behoefteondersteunende gedragingen zijn sterk positief gerelateerd aan de bevrediging van autonomie, competentie en verbondenheid. Associaties met de frustratie van de behoeften zijn in de tegenovergestelde richting, hoewel over het algemeen iets zwakker.

Behoefteondersteuning en prestaties

De onderzoekers keken vooral naar drie prestatiegerelateerde categorieën: academische prestaties, werkprestaties en sportprestaties. Resultaten toonden aan dat autonomieondersteuning significant samenhingen met academische prestaties, werkprestaties en sportprestaties, zij het zwak. Verbondenheidsondersteuning toonde gevarieerdere effecten, van verwaarloosbaar (academische prestaties) tot sterk (werkprestaties). Interessant is dat competentieondersteuning een bijna nul en niet-significante associatie toonde met academische prestaties en een zwakke positieve associatie met sportprestaties. Er is sprake van aanzienlijke heterogeniteit in de resultaten.

Conclusie

De meta-analyse suggereert dus dat elk van de drie uiteenlopende clusters van interpersoonlijke gedragingen van SDT—ondersteuning voor autonomie, competentie en verbondenheid—vergelijkbare voordelen biedt als voedingsbron, met associaties met motivatie, welzijn en prestatie die vergelijkbaar zijn in grootte en richting. Daarnaast blijkt dat interpersoonlijke ondersteuningen voor competentie en verbondenheid inderdaad unieke bijdragen leveren aan de bevrediging van basisbehoeften, bovenop de effecten van autonomieondersteuning. De circumplex-modellen (semi-radex, circumplex) zouden volgens deze meta-analyse kunnen verbeteren door de dimensie van de verbondenheidsondersteuning te incorporeren en zo meer verfijnde clusters van gedragingen te onderscheiden om alle basisbehoeften te ondersteunen.