SMART-doelen zijn niet zo smart. Ondanks dat SMART als een soort gouden standaard voor het formuleren van doelen wordt gepropageerd, betogen de onderzoekers Swann et al (2022) dat er nogal wat mankeert. In dit en dit artikel schreef ik er al iets over.

SMART, ongeacht het type doel

Het SMART-acroniem negeert een van de meest fundamentele inzichten uit het onderzoek naar doelformuleringen, zo stellen Swann et al (2022). Zo negeert het SMART-acroniem dat er veel verschillende soorten doelen zijn, die elk kunnen leiden tot uiteenlopende prestatie- en psychologische uitkomsten. Er zijn meer dan 20 soorten doelen, die elk op een andere manier invloed kunnen hebben op iemands prestaties en ervaring. Bekende voorbeelden zijn prestatie– versus leerdoelen, gedrags- versus resultaatdoelen, intrinsieke en extrinsieke doelen en ga zo maar door.

Niet alle doelen zijn gelijk

Maar niet alle doelen zijn gelijk. Het SMART-acroniem houdt geen rekening met welk type doel wordt gesteld, en tegengestelde doeltypen kunnen nog steeds ‘SMART’ zijn. ‘Ik wil binnen drie maanden mijn collega de deur uitgewerkt hebben en een duurdere auto rijden dan mijn buurman’ is een SMART-doel, dat echter helemaal geen positieve psychologische uitkomsten voorspelt. ‘Ik wil deze week 150 minuten intensieve fysieke inspanning leveren’ is een SMART-doel, dat niet zo effectief blijkt te zijn.

Schadelijk

SMART-doelen werken niet alleen soms niet, ze kunnen zelfs schadelijk zijn. Onjuist gestelde doelen kunnen namelijk schadelijke of negatieve effecten hebben. Deze effecten zijn onder andere stress, angst, druk, je bedreigd voelen dat je beoordeeld wordt, belemmering van leren, onethisch gedrag en het gevoel van falen. Gepersonaliseerde SMART-doelen riepen bijvoorbeeld in onderzoek aanzienlijk meer druk en spanning op dan open doelen bij gezonde wandelende volwassenen.

Sjoemelen en falen

In China, waar zorgverzekeraars korting geven aan mensen die consequent een bepaald aantal dagelijkse stappen halen, blijkt dat mensen hun smartphones op een elektronische wieg leggen zodat de stappenteller wordt misleid. Er is ook bewijs voor hoge faalpercentages bij fysieke activiteitsdoelen. Zelfs ‘makkelijke’ doelen voor fysieke activiteit – zoals een toename van 10% in het gemiddelde aantal stappen – leiden tot hoge faalpercentages (31%) bij korte interventies. Mensen die onvoldoende actief waren (relatief aan aanbevolen richtlijnen voor fysieke activiteit) liepen significant verder wanneer ze een open doel kregen (bijv. ‘kijk hoe ver je kunt lopen in zes minuten’) vergeleken met een gepersonaliseerd SMART-doel (bijv. ‘loop 450 meter in zes minuten’).

SMART-doelen zijn niet zo smart

Ondanks dat SMART als een soort gouden standaard voor het formuleren van doelen wordt gepropageerd, blijkt dat het SMART-acroniem: niet is gebaseerd op een wetenschappelijke theorie; niet consistent is met empirisch bewijs;  geen rekening houdt met het type doel dat wordt gesteld; niet consistent wordt toegepast;  gedetailleerde richtlijnen mist; overlappende criteria heeft en een risico op mogelijke schadelijke effecten met zich mee brengt. Het stellen van een ongeschikt type doel kan nadelige effecten hebben op de poging om het gewenste gedrag te bereiken. Of een doel effectief geformuleerd is hangt af van contextuele en andere modererende factoren (zoals kennis, betrokkenheid, vaardigheid of beschikbare middelen). Onderzoek naar doelstellingen heeft vastgesteld dat dergelijke nadelige effecten kunnen zijn: verminderde effectiviteit, gevoelens van falen, stress, angst en een gevoel van dreiging dat je negatief beoordeeld wordt en onethisch gedrag.