Hoe herken je een progressiegerichte mindset?

Sommige mensen hebben een negatieve associatie bij progressie, omdat een focus op progressie hen een gejaagd, een “nooit tevreden” gevoel geeft. Opmerkingen als :”Is het dan nooit goed genoeg?” of “Komt er dan nooit een eind aan alle verbeterslagen?” komen volgen de auteurs Clampitt en DeKoch vanuit een verkeerd begrip van wat progressie is. Door progressie als een doel op zich te zien in plaats van als een mindset. Het verschil tussen een doel en een mindset is volgens de schrijvers het volgende. Een doel kun je, als het eenmaal is bereikt, van je to-do-lijstje afhalen. Een mindset is een manier van leven. Een progressiegerichte mindset is dus een manier van in het leven of in je werk staan. Soms komt de progressie door te verfijnen en soms komt de progressie door te exploreren. Dus een progressiegerichte mindset is niet hetzelfde als van de ene naar de andere hype fladderen, of nooit tevreden zijn met de progressie die je al hebt bereikt. Wat is het wel? Hoe herken je een progressiegerichte mindset?

De mythe van progressie

The myth of progress, is de titel van Tom Wessels’ boek. Wessels is ecoloog en hij pleit voor een andere definitie van progressie, dan economische groei. Volgens Wessels stellen we economische groei gelijk aan progressie, terwijl economische groei juist verantwoordelijk is voor de ecologische problemen waar we mee kampen.
Economische groei gaat gepaard met een toename in consumptie van natuurlijke bronnen en uitputting ervan. Economische ontwikkeling is iets anders. Economische ontwikkeling betekent waardetoevoeging zonder dat de natuurlijke bronnen belast en uitgeput worden, zo stelt Wessels.
Wessels legt aan de hand van een aantal natuurwetten uit dat progressie in de vorm van oneindige economische groei helemaal niet mogelijk is. Hij houdt ons voor dat we in een aantal mythes geloven als we geloven dat we progressie kunnen bereiken door economische groei.
In hoofdstuk 1 gaat hij in op de mythe van de controleerbaarheid van complexe systemen die gerelateerd zijn aan progressie. Klik hier om meer te lezen

Een pleidooi voor wetenschappelijk denken en tegen magisch denken

“Denialism” heet het boek van Michael Specter waarin hij stelt dat grootschalige ontkenning van wetenschappelijke kennis, magisch denken en angst progressie tegenhouden. Het boek is een aanklacht tegen de grootschalige ontkenning van feiten op allerlei gebied. In 6 hoofdstukken behandelt hij de ontkenning door zoals hij ze noemt “de denialists”. Specter stelt dat magisch denken gevaarlijk is voor het voortbestaan van onze planeet en dat magisch denken ten koste van wetenschappelijk denken aan terrein wint. “Denialists” weigeren volgens Specter de meest overtuigende wetenschappelijke data te erkennen en schuiven het terzijde als “gewoon een andere mening”. Specter erkent dat er fouten worden gemaakt door wetenschappers, maar stelt dat dit geen reden is om daarom magisch denken te verkiezen boven gefundeerd en gerepliceerd wetenschappelijk onderzoek.
Voorbeelden van magisch denken ten koste van wetenschappelijk denken die Specter beschrijft zijn:Klik hier om meer te lezen

Progressie maken in betekenisvol werk

Amabilee en Kramer hebben grootschalig onderzoek gedaan naar wat ze noemen “innerlijke werkbeleving”. Innerlijke werkbeleving is gedefinieerd als: hoe mensen zich voelen over hun werk, hoe ze hun werk percipiëren en hoe gemotiveerd ze zijn om het werk te doen. Innerlijke werkbeleving bestaat uit drie componenten:

  1. Percepties: welke betekenis geven mensen aan werkgebeurtenissen
  2. Emoties: welke gevoelens gaan gepaard met de werkgebeurtenissen
  3. Motivatie: de wil om het werk al dan niet te doen

Een positieve innerlijke werkbeleving is direct gerelateerd aan betere performance. Als de innerlijke werkbeleving positief is zijn mensen creatiever, productiever, betrokkener en collegialer. Een positieve innerlijke werkbeleving leidt tot meer aandacht voor de taken die iemand verricht, meer betrokkenheid en een sterkere intentie om inzet te tonen.Klik hier om meer te lezen

More is not always better?

The “what is better”-question can be a very useful question in counselling sessions. The client starts to mention something that is better and the counsellor asks questions like: ”What went better? How did you do that? How was that beneficial? How can you do that again in the future?”

Clients often are able to provide more examples of what is better than the counsellor would think possible. The question “What else is better” and “What else” may therefore be repeated several times.

However, is it better when the client comes up with 4 examples of what is better, than when she comes up with 2? I always thought it was good to keep on asking the question “what else is better”, even if it took the client longer to think and come up with something. Not anymore.. Because of the “psychology of availability.”

Paradoxically, the psychology of availability says that more positive examples are not always better than fewer positive examples…Why?

  1. people believe they cycle less frequently when they have to come up with more occasions in which they cycled, than when they have to come up with fewer examples.
  2. people are less certain of their choices when they have to come up with more reasons why they have made their choice
  3. people are less convinced a certain event could have been prevented when they have to list more ways in which the event could have been prevented
  4. people are less impressed by a car when they have had to list a lot of advantages of the car
  5. people who have been asked to give 12 examples of their own assertiveness value their general assertiveness more negatively than people who have had to give 6 examples of their own assertive behaviour.
  6. people who have been asked to give 12 possible improvements of a training course value that course more positively than people who have had to list 6 improvements

Counter-intuitive or what? How does this work? It turns out that fluency has a lot to do with it. The first few examples spring to mind relatively easily, but after the first few people find it harder to come up with more examples. The fluency in finding examples or arguments diminishes. Even though in the end they might come up with the requested 12 examples, the effort it took to think of those examples bothers them. They think: “If it was so hard to come up with those examples of when I was assertive, I can’t be very assertive at all”

Might this indicate that asking “what is better” is ok as long as the client can come up with examples easily? As soon as the client needs more time to think about what is better, could it be counter-productive to give more time to think about it and to repeat the question? The psychology of availability surely seems to point in that direction.

More is not always better?