Was het nuttig of wat was nuttig? Laatst vroeg een interne trainer progressiegericht werken me feedback over een progressiesessie die zij gaat geven in haar organisatie. Ze had een hele goede progressiegerichte structuur bedacht voor haar online trainingssessie en wilde graag op microniveau feedback van me. Naar aanleiding daarvan hadden we het over de nuttigheidsvraag aan het einde van een sessie.

Drietrapsraket van nut

Eerst even een korte toelichting. Aan het einde van een gesprek of een sessie stellen progressiegerichte professionals een variant van de nuttigheidsvraag. Dat doen ze vaak aan de hand van de drietrapsraket van nut:

  1. was het nuttig?
  2. zo ja, wat was nuttig?
  3. hoe kun je gebruiken wat je nuttig vindt?

Was het nuttig weglaten?

De trainster stelde me de volgende vraag: ‘Aan het einde van een sessie stel ik vaak de nuttigheidsvraag, door te vragen ‘Wat was er nuttig?’ Ik sla de vraag of het nuttig was dus over. Ik doe dat vanwege de negativiteitsbias. Mensen zijn immers geneigd eerder de negatieve dingen te zien en benoemen dan de positieve. Door de eerste vraag over te slaan wilde ik dat negativiteitseffect voorkomen. Hoe zie jij dat? Ik gaf haar de volgende reactie:

Geef de nee-optie

Wanneer je de vraag ‘Was het nuttig?’ stelt, geef je deelnemers daarmee de ‘nee’-optie. Dat ondersteunt hun autonomie (ze mogen zelf kiezen of het al dan niet nuttig was). Wanneer ze nu ‘ja’ zeggen op de nuttigheidsvraag dan is dit een bewuste keuze van henzelf. Door eerst bewust ‘ja’ te hebben gezegd is de volgende vraag ‘Wat vond je met name bruikbaar?’ logisch voor ze. Ze zitten in de uitlegrol naar jou en naar zichzelf en elkaar toe (zie hier iets over zelf-geformuleerde waardestatements).

De nee-optie niet geven en dus de eerste vraag overslaan kan als manipulatief worden ervaren. Dit houdt ook verband met het volgende punt: sluit aan. 

Sluit aan

Wanneer de deelnemers in je groep duidelijk enthousiast zijn en zelf al verbaal dingen zeggen die daarop duiden, dan sluit je goed aan als je direct zegt: ‘Wat is er met name interessant en bruikbaar voor jullie?’ Maar als de deelnemers nog een beetje afwachtend zijn en je niet zo zeker weet of ze het interessant en nuttig vinden, dan kun je beter geen ‘voorschot’ nemen door direct te vragen naar het ‘wat’, maar in plaats daarvan ze juist expliciet de ‘nee-optie’ geven. Deelnemers die nog niet zo enthousiast zijn, zijn des te gevoeliger voor schendingen van hun autonomie en kunnen het overslaan van de eerste vraag ervaren als controlling (ik moet nu van de trainer iets positiefs zeggen). 

Positieve verwachting en nieuwsgierigheid

In je intonatie kun je een positieve verwachting leggen, de verwachting dat er vast iets nuttig was in wat de deelnemers hebben gedaan. Die verwachting is ook gerechtvaardigd. Immers, in een progressiesessie focussen deelnemers op het boeken van vooruitgang ten aanzien van iets dat ze belangrijk, waardevol en interessant vinden. Het komt zelden voor dat mensen dan achteraf zeggen: ‘Het was niet nuttig.’ Als deelnemers de sessie niet nuttig vonden schort er vaak iets aan hun motivatie voor de betreffende sessie, zie ook hier. Dus als trainer is je nieuwsgierigheid ten aanzien van wat men gaat kiezen om te zeggen dat er nuttig was wel gebaseerd op je ervaring dat progressiesessies interessant en bruikbaar zijn.

Negativiteitsbias

Mocht de negativiteitsbias inderdaad doorklinken in de reacties, dan heb je reguleermogelijkheden. Iemand zegt bijvoorbeeld: ‘Ja, op zich wel, maar dat tweede onderdeel ben ik het niet mee eens hoor’. Nu kun je kiezen om in te zoomen op het eerste deel van de reactie: ‘Ja op zich wel…’ Bijvoorbeeld door te zeggen: ‘Op zich wel? Wat spreekt je wel een beetje aan?’ Hou je toon hier gematigd, ‘een beetje’, want dat sluit precies aan op het perspectief van degene die dit zei: ‘Op zich wel…’.

Mocht de groep het allemaal niet interessant en bruikbaar vinden dan is het maar beter dat je dat weet, want dan kun je ofwel stoppen ofwel hercontracteren (wat zou er een volgende sessie interessanter en nuttiger voor jullie kunnen zijn om te doen?).

Op papier versus live

Live kun je natuurlijk de formulering van de nuttigheidsvraag goed aanpassen aan de situatie in de groep. Merk je enthousiasme dan zoom je meteen in op wat er nuttig was, is men nog wat afwachtender dan geef je ze de nee-optie. Maar als je een handout of presentatie hebt, dan staat die vraag al op papier en dat is natuurlijk niet adaptief. In dat geval zou ik in de handout of presentatie alle drie de vragen stellen. Je hebt immers geen idee hoe de sessie gaat lopen.

Was het nuttig of wat was nuttig?

Mocht de sessie heel goed verlopen en je hebt de nuttigheidsvragen al in een handout uitgedeeld, dan kun je eventueel lachend zeggen ‘Het klonk alsof jullie het wel interessant vonden vandaag! Zou je even naar de vragen op de laatste pagina willen kijken en willen beantwoorden wat er voor je uitspringt?’