Search results for: behoeften

Goed leven

Een “life well lived” volgens de zelf determinatie theorie is een leven dat gekenmerkt wordt door:

  1. Autonome zelfregulatie: je doet dingen die je interessant vindt en/of die je waardevol vindt en tijdens het uitvoeren van die dingen ervaar je volledige bereidwilligheid om ze te doen. Autonome zelfregulatie is een sleutel voor het volledig functioneren van mensen en het welbevinden van organismen in hun context. Autonome zelfregulatie hangt samen met doorzettingsvermogen, betere prestaties en grotere psychologisch, fysiek en sociaal welbevinden. Daarom stelt de zelfdeterminatie theorie dat een goed leven leven gekenmerkt wordt door autonome zelfregulatie.
  2. Het nastreven en verwerven van intrinsieke aspiraties: je stelt jezelf intrinsieke doelen, die bijdragen aan persoonlijke groei, intieme relaties, fysieke gezondheid en het bijdragen aan de samenleving. Intrinsieke aspiraties nastreven en verwerven vergroot het welbevinden van mensen omdat de universele psychologische basisbehoeften worden vervuld door het nastreven en verwerven van deze aspiraties. Dit hangt samen met psychologische, fysieke en sociale gezondheid van mensen. Daarom stelt de zelf determinatie theorie dat een goed leven leven gekenmerkt wordt door het nastreven en verwerven van autonome aspiraties.
  3. Mindful besef van de huidige ervaring: je bent je op een relaxte en oordeelloze wijze bewust van je ervaring op een bepaald moment. Mindfulness stimuleert de autonomie en het welbevinden, het aannemen van intrinsieke aspiraties en het bijdragen aan verantwoordelijk gedrag ten aanzien van de ecologie. Het stimuleert ook constructieve reacties in conflictsituaties met je romantische partner en in situaties waarin er stress is of zelfs sprake is van doodsdreiging. Daarom stelt de zelfdeterminatie theorie dat een goed leven leven gekenmerkt wordt door mindful besef van de huidige ervaring.

Bij een goed leven is er sprake van harmonie tussen denken, gevoelens en acties.
Hier zijn vijf vragen die ik een tijdje geleden opschreef en waarmee je kunt reflecteren op je levenskeuzes.

Je welbevinden versterken door te focussen op intrinsieke doelen

Uit een studie van Lekes et al (2012) bleek een causaal verband te zijn tussen een focus op intrinsieke doelen en toegenomen welbevinden. Dus als je je focust op je intrinsieke doelen, dan heeft dit naar alle waarschijnlijkheid een positief effect op je welbevinden. Intrinsieke doelen onderscheiden zich van extrinsieke doelen doordat ze aansluiten bij de psychologische basisbehoeften van mensen. Een intrinsiek doel is bijvoorbeeld het nastreven van persoonlijke groei. Ook het opbouwen van intieme relaties en het bijdragen aan de gemeenschap zijn intrinsieke doelen. Extrinsieke doelen zijn bijvoorbeeld het nastreven van een beloning, rijkdom, populariteit en schoonheid. Dit soort doelen hebben gemeen dat er sprake is van een afhankelijkheid van de goedkeuring van anderen of een andere vorm van extrinsieke beloning en controle. Het blijkt dat mensen die extrinsieke doelen nastreven een verminderd welbevinden ervaren en dat ze juist hoge verwachtingen hebben van hun geluksniveau als ze het extrinsieke doel hebben bereikt. Die hoge verwachtingen komen niet uit, in plaats daarvan neemt het welbevinden af. De intrinsieke doelen liggen in lijn met de psychologische basisbehoeften: autonomie, competentie en verbondenheid. Het nastreven van die doelen helpt om de basisbehoeften te vervullen en daardoor neemt het welbevinden toe.
Je kunt zelf een focus aanbrengen op je intrinsieke doelen. Kies daartoe eens twee intrinsieke doelen die belangrijk voor je zijn en schrijf gedurende 20 minuten op waarom deze doelen zo waardevol voor je zijn en hoe deze doelen en waarden terug te zien zijn in je leven. Sta vervolgens elke week een keertje stil bij je twee intrinsieke doelen. Lees wat je hebt geschreven dan even door, bedenk twee slogans of quotes die aansluiten bij je intrinsieke doelen en waarom die belangrijk voor je zijn en reflecteer even hoe je bezig bent geweest met je intrinsieke doelen de afgelopen week. In het onderzoek van Lekes deden mensen dit gedurende vier weken en was een toename in hun welbevinden het resultaat.

Drie praktische implicaties van zelfdeterminatietheorie voor trainingen

Dysvik en Duvaas (2014) geven drie praktische implicaties van zelfdeterminatietheorie voor de aanpak van ontwikkelingsactiviteiten zoals trainingen. Die drie praktische implicaties zijn deze:

  1. Neem de perceptie van medewerkers als uitgangspunt. Zorg ervoor dat de medewerkers de training ervaren als van hoge kwaliteit en goed gestructureerd. Zorg dat medewerkers de relevantie van de inhoud van de training voor hun werk zien (Dysvik en Durvaas, 2008).
  2. Zorg dat de ontwikkeling en training vanuit de individuele behoefte van de medewerker wordt vormgegeven. Dat kan via feedback, mentoring, job rotation, persoonlijke ontwikkelactiviteiten en training. Zorg voor autonomie-ondersteuning door een duidelijke rationale te geven waarom de taak en het gewenste gedrag belangrijk is en hoe training daaraan kan bijdrage. Zorg voor een werkrelatie met de medewerker die gekenmerkt wordt door keuzemogelijkheden en flexibiliteit (in plaats van controle en druk). Leg uit waarom de training plaatsvindt, geef een duidelijke en goede onderbouwing en help elke deelnemer de inhoud van de training te relateren aan zijn bestaande kennis en relevantie voor zijn eigen werk.
  3. Zorg dat de ontwikkelactiviteiten congruent zijn met alle andere HR-instrumenten en met de stijl van leidinggeven. Zorg voor een stijl van leidinggeven waarin de drie basisbehoeften van mensen op de werkplek worden vervuld (autonomie, competentie en verbondenheid). Dat is niet alleen een voordeel ten aanzien van de effectiviteit van de training, maar ook een voordeel voor het algemeen welbevinden van medewerkers in hun werkomgeving.

In dit stukje schreef ik over inwendig protest bij verplichte deelname aan een training. Interessant in dat licht is het longitudinaal onderzoek van Becker, McEvany en Kortunbruck (2010) waaruit het volgende blijkt. Als mensen meedoen met een training vanuit een gecontroleerde motivatie (beloning of straf of druk om mee te doen) kan dit op korte termijn de inspanning en het doorzettingsvermogen intensiveren, maar resulteert dit op langere termijn in slechtere trainingsresultaten en slechter trainingsrendement. Verplichte deelname aan trainingen hangt dus samen met slechte leerresultaten.
dysvikduvaas

Autonoom functioneren op het werk

richard ryanIn dit stukje schreef ik iets over de onafhankelijkheidsparadox. Dat is ook relevant voor autonoom functioneren op het werk. Autonoom functioneren op het werk is niet hetzelfde als alles alleen en onafhankelijk van anderen willen doen. Klik hier om meer te lezen

Condities die leiden tot crowding-in effect

In dit stukje kun je informatie vinden over crowding-in en crowding-out. Intrinsieke motivatie is de motivatie om dingen te doen die je basisbehoeften aan autonomie, competentie en verbondenheid direct bevredigen. Dit kan gezien worden als een hedonistische voorkeur, als een manier om voor jezelf en je eigen welbevinden te zorgen. Het kan ook gezien worden als een pro-sociale voorkeur, als een manier om voor anderen en het welbevinden van anderen te zorgen. Dat laatste geeft de persoon zelf een “warm gevoel” omdat hij de sociale normen om voor anderen te zorgen helemaal heeft geïnternaliseerd.
Het crowding-in effect is het effect dat intrinsieke motivatie (of de autonome motivatie in SDT-termen) voor een activiteit versterkt wordt door bepaalde institutionele condities. De factoren die crowding-in veroorzaken zijn:
1. participatie: als mensen de perceptie hebben dat ze het werk mede kunnen bepalen zijn ze meer intrinsiek gemotiveerd. Mensen die voor hetzelfde werk hetzelfde geld verdienen in loondienst of als zelfstandige laten een verschil in intrinsieke motivatie zien. De zelfstandigen zijn meer intrinsiek gemotiveerd ook als ze hetzelfde geld verdienen.
2. Procedurele fairness: als mensen de perceptie hebben dat de beloningsstructuur is gebaseerd op neutrale, onpartijdige, respectvolle en waarderende behandeling en ze mee hebben kunnen bepalen hoe de beloningsstructuur eruit ziet dan ervaren ze procedurele fairness en dit is positief gecorreleerd met intrinsieke motivatie
3. Pro-sociale normen: wanneer de omgeving duidelijk maakt dat pro-sociaal gedrag wordt verwacht van iedereen en alle beslissingen die worden genomen uitstralen dat pro-sociaal gedrag de norm is, zijn mensen meer intrinsiek gemotiveerd om dat pro-sociale gedrag te laten zien, omdat mensen graag door zichzelf en anderen als “goed” worden gezien.
4. Signaalfunctie: wanneer een vaste beloning als signaal wordt ervaren dat je goed werk verricht (dus als waardering en goodwill), dan versterkt dit de intrinsieke motivatie. Een hoge vaste beloning straalt vertrouwen uit, waardoor mensen veel beter presteren onder een vaste beloningsstructuur dan bij variabele en prestatieafhankelijke beloning.
Bron: Hoofdstuk 5 in The Oxford Handbook of Work Engagement, Motivation and Self determination theory.

Prestatiedoelen kunnen toch prima doelen zijn

Er wordt vaak een onderscheid gemaakt tussen leerdoelen (mastery goals) en prestatiedoelen (performance-approach goals). Mensen die leerdoelen hebben willen diepgaand leren en hun eigen vaardigheden verbeteren, mensen die prestatiedoelen hebben willen beter scoren dan anderen. Uit diverse onderzoeken is gebleken dat het doel om beter te scoren dan je medestudent, positief geassocieerd is met oppervlakkig leren en negatief geassocieerd is met diepgaand leren en zelfregulerend leren.
Vansteenkiste et al vroegen zich af het iets uitmaakt of de student het prestatiedoel autonoom heeft gekozen of juist onder druk het prestatiedoel aan het nastreven is. Sommige studenten zeggen immers dat ze een hoog cijfer willen halen of beter willen presteren dan anderen omdat ze dat leuk vinden, terwijl anderen zich verplicht voelen vanwege de druk van docenten, ouders of medestudenten. Uit het onderzoek van Vansteenkiste blijkt inderdaad dat het niet zozeer de prestatiedoelen zelf zijn die leiden tot oppervlakkiger leren en een aantal andere negatieve resultaten, maar dat de onderliggende motivatie voor die prestatiedoelen de bepalende factor is.
Als een student een prestatiedoel heeft (het halen van een hoog cijfer of beter scoren dan een medestudent), hangt dit positief samen met informatieverwerking, time management, concentratie en volharding. Er is geen positieve relatie met het eruit kunnen halen van de kernideeën in de studiestof, een positieve houding ten opzichte van school en de objectieve prestatie. Er is een positief verband met angst voor het maken van tests.
Maar…deze effecten verdwenen vrijwel volledig toen de onderzoekers onderscheid maakten naar de achterliggende motivatie voor het prestatiedoel. Of de student zelf kiest voor het prestatiedoel of juist het gevoel heeft onder druk te staan om het prestatiedoel te bereiken, is de factor die het verschil maakt en niet het prestatiedoel op zich.
Pas wanneer een student een prestatiedoel nastreeft omdat hij zich gedwongen voelt om dat doel na te streven, is er een negatief effect op de kwaliteit van zijn leren, is hij minder geconcentreerd, plant hij slechter, is hij minder betrokken en leert hij oppervlakkiger. Maar als de student een prestatiedoel nastreeft omdat hij daar autonoom voor gekozen heeft, vallen die negatieve effecten weg en komen daarvoor in de plaats: betere organisatie van de studietijd, diepere verwerking van de studiestof, sterkere focus op de leeractiviteit tijdens het studeren, doorzetten bij tegenslag en minder spiekgedrag. Alleen de angst voor tests bleef bestaan.
Als de student beter presteren dan een ander ziet als een spannende uitdaging en een kans om te groeien, dan is dit geassocieerd met een positievere oriëntatie tov school, waarschijnlijk omdat het gepaard gaat met betere vervulling van de basisbehoeften aan autonomie, competentie en verbondenheid met school.
Er hoeft dus niets mis te zijn met een prestatiedoel zoals “Ik wil beter scoren dan jij”.
lees hier het onderzoeksartikel: 2010_VansteenkisteEtAl_MOEM

Sluit niet aan bij de leerstijl van de student!

Er bestaat een claim dat mensen verschillende leerstijlen hebben oftwel dat individuen verschillende voorkeuren hebben hoe zij informatie verwerken. Dat mensen verschillende behoeften hebben aan feedback en instructie is zeker waar. Dat er zoiets bestaat als verschillende leerstijlen is alleen waar in de zin dat mensen zelf denken dat ze een voorkeursstijl hebben. Dat geven mensen aan als ze erom gevraagd wordt, bijvoorbeeld als ze lijstjes moeten invullen waarin hun leerstijl wordt gemeten. Vragenlijstjes die zijn ontwikkeld door organisaties die commercieel belang hebben bij de afname van hun product. Vragenlijstjes die niet wetenschappelijk zijn en aan alle kanten rammelen.
Los van de voorkeuren die mensen denken dat ze hebben, is er geen wetenschappelijk bewijs voor het bestaan van leerstijlen. En er is geen relatie tussen de leerstijl die mensen zeggen te hebben en hoe ze leren. Dit blijkt uit een meta analyse van Hattie en Timperley in 2012, waarvan de resultaten zijn gepubliceerd in het boek Visible Learning and the science of how we learn.
Het idee dat er leerstijlen bestaan is gebaseerd op de foute assumptie dat als mensen verschillend ontwikkelde vaardigheden hebben, de sterk ontwikkelde vaardigheden op het ene vlak corresponderen met zwak ontwikkelde vaardigheden op het andere vlak. Als iemand zich sterk ontwikkeld heeft in het snel lezen van woorden hoeft dat niet te zeggen dat die persoon automatisch dus minder sterk ontwikkeld is in het begrijpen van grafieken en plaatjes en al helemaal niet dat zijn voorkeursleerstijl dus lezen zou zijn.
Naast dat er geen bewijs is voor het bestaan van verschillende leerstijlen, is er ook geen bewijs voor het bestaan van een match of mismatch tussen de leerstijl van de student en de onderwijsstijl van de docent. Het is dus niet raadzaam om als docent te proberen je studenten in te delen in leerstijltypes en daar te proberen je onderwijsstijl op af te stemmen.
Kortom:
1. verschillende studenten leren inderdaad verschillend, en dat is afhankelijk van het kennisniveau dat ze al hebben. Stem dus als docent je feedback en instructie af op waar de individuele student op een bepaald moment behoefte aan heeft en niet op een vermeende leerstijl van die student.
2. er bestaat niet zoiets als een mismatch tussen onderwijsstijl en leerstijl. Er bestaan wel effectieve leer strategieën die voor iedereen gelden.
3. kijk goed naar de individuele student met wie je werkt en bedenk daarbij dat de manier waarop je die student onderwijs geeft sterk afhankelijk is van het bestaande kennisniveau van die student.
4. laat studenten geen tests invullen die zegt wat hun leerstijl is en vraag studenten ook niet wat hun leerstijl is, want studenten zullen een antwoord geven op je vraag zonder dat dat antwoord enig verband houdt met hoe ze uiteindelijk leren. Don’t ask, can’t tell.
Meer lezen? nadenken over leerstijlen

Wat doe jij om je impulsen te beheersen?

Zelf discipline is geassocieerd met vele voordelen. Zoals betere relaties met anderen, beter kunnen aansluiten op de sociale context, beter presteren en lange termijn doelen bereiken. Maar verlies je dan niet je spontaniteit? Zijn mensen met veel zelf discipline niet saai, rigide en horkerig? Het blijkt dat mensen met veel zelf discipline juist degenen zijn die het meest sociaal zijn. Ze hebben namelijk geleerd om hun impulsen te beheersen en goede relaties met anderen op te bouwen en te onderhouden, ze kunnen hun agressie beteugelen en hun behoeften uitstellen en zich aanpassen aan de sociale context waarin ze verkeren.
Zelf discipline is een vaardigheid, die het product is van socialisatie en die je kan helpen als je begeerlijke doelen die op lange termijn spelen wilt bereiken. De boodschap is “Je hoeft niet te reageren op de eerste impuls die je in je voelt opkomen, vooral niet wanneer toegeven aan de impuls het minder waarschijnlijk maakt dat je je langere termijn doelen zult bereiken.”
Er is een simpele mentale ombuigingstechniek die door iedereen ongeacht je leeftijd ingezet kan worden werkt versterkend voor je zelf discipline. We zijn in staat om onze sensorische ervaringen om te zetten in gedachten. Dat kunnen we goed gebruiken als mentale ombuigingstechniek. Een voorbeeld is het bekende marshmallow experiment. Tegen kinderen werd gezegd dat ze die marshmallow die ze daar zagen liggen konden zien als een wolkje, rond en wit als de maan. Door een verleidelijke stimulus te transformeren in je hoofd in een prettige afleiding wordt het effect van hete cognitie (ik wil het NU) omgebogen naar koele cognitie (beredeneren en verwerken van informatie).
Een andere manier om verleidingen te weerstaan is een implementatie-intentie formuleren. “Als mij een sigaret wordt aangeboden zeg ik nee dank je..”
Wat doe jij om je impulsen te beheersen?