Search results for: fouten

The talent game, een statische mindset trigger

HersenvitaminenCarol Dweck schreef in HBR van 13 janari 2016 over drie misvattingen over de groeimindset die ze veel tegenkomt. De eerste is dat de groeimindset wordt verward met open minded zijn en met positief zijn. Mensen die denken dat de groeimindset hetzelfde is als het hebben van een positieve kijk op de zaak, zijn ook geneigd om te zeggen “ik heb altijd al een groeimindset gehad, ik blijf altijd positief!”. De tweede misvatting is dat een groeimindset alleen maar draait om het complimenteren en belonen van inspanning. Dat is niet het geval. Goede resultaten zijn en blijven altijd belangrijk, zowel voor studenten als in organisaties. Waar gaat het wel om? Klik hier om meer te lezen

21ste eeuwse vaardigheden en groeimindsetvaardigheden

HersenvitaminenJongeren van nu groeien op in een kennis- en netwerksamenleving. De wereld is complex en verandert voortdurend in rap tempo. Onderwijsinstellingen kunnen minder dan vroeger studenten opleiden voor een specifiek beroep. De inhoud van werk verandert immers snel, dus hoe leidt je iemand op voor een beroep dat er over een korte tijd al niet meer is? De 21ste eeuwse vaardigheden zijn in een snel veranderende werkelijkheid hard nodig om daar goed mee te kunnen omgaan met en op inspelen. Onderwijsinstellingen willen hun studenten helpen om deze zogenoemde 21ste eeuwse vaardigheden te verwerven gedurende hun studietijd. De vaardigheden waarom het gaat zijn vaardigheden zoals communiceren, samenwerken, problemen oplossen, creativiteit, kritisch denken, sociale en culturele vaardigheden. De overtuiging is dat het beheersen van deze vaardigheden steeds meer bepalend zal zijn voor goed kunnen functioneren op de veranderende arbeidsmarkt.Klik hier om meer te lezen

Waarom spelen emoties een belangrijke rol bij leren?

61S5RYZMIdL._SX329_BO1,204,203,200_Mary Helen Immordino-Yang schrijft in haar boek Emotions, learning, and the brain over wat het onderwijs kan leren van de affectieve neurowetenschappen. Ze legt uit dat het menselijk brein is een dynamisch, plastisch, ervaringsafhankelijk, sociaal en affectief orgaan is. Ze licht toe waarom de eeuwenlange debatten over nature versus nurture niet productief zijn en een weerslag zijn van een te simplistische dichotome benadering. In plaats van nature versus nurture is er een complexe en dynamische interafhankelijkheid gaande tussen biologie en cultuur in de ontwikkeling van het brein. Net zoals bepaalde aspecten van onze biologie, waaronder onze genen en ons brein, onze emotionele, sociale en cognitieve neigingen vormen, zo vormen onze sociale, emotionele en cognitieve omstandigheden onze biologie, waaronder onze genen en ons brein. Ons leren is een sociaal en emotioneel proces en wordt gevormd door onze omstandigheden.
In een van haar hoofdstukken gaat ze in op de rol van emoties bij leren. Emoties zijn geen ballast die ons afleiden van wat we te leren hebben. In plaats daarvan spelen een emoties een belangrijke rol bij het leren van nieuwe taken en activiteiten. Er zijn vijf redenen waarom emoties een belangrijke rol spelen bij leren.Klik hier om meer te lezen

Alternatieven voor talentvraag

Alternatieven voor talentvraag: welke alternatieven zijn er wanneer je niet wilt focussen op iemands sterktes en talenten? Een focus op talenten en sterktes stimuleert immers een statische mindset.

Klik hier om meer te lezen

Wat is het juiste niveau van oefenen?

Stel je voor, je bent een nieuwe vaardigheid aan het leren. Je hebt bijvoorbeeld zangles genomen, of je bent op drumles gegaan of je bent een nieuwe taal aan het leren of je bent natuurkunde gaan studeren. Wat het ook is, je staat aan het begin. Je hebt gekozen voor het leren van de vaardigheid uit interesse en je hebt nog geen overzicht over alles wat er komt kijken bij het leren van de nieuwe vaardigheid. Je overziet het domein nog niet. Waarschijnlijk kom je dan dit soort gevoelens, gedachten en keuzemomenten tegen:
– Betrokkenheid. Je hebt waarschijnlijk volop aandacht voor het leren van je nieuwe vaardigheid. Je focust op wat je docent je uitlegt en je bent heel alert nieuwe informatie aan het opnemen. Die focus is nuttig. Je hoort allerlei nieuwe dingen en een alert brein onthoudt nieuwe informatie beter.
– Positieve emoties. Als je start met het leren van een nieuwe vaardigheid heb je nog geen informatie over waar je nu al staat met betrekking tot die vaardigheid. Als je merkt dat je bepaalde aspecten van de vaardigheid al goed af gaan, dan geeft je dat positieve gevoelens. Die zijn nuttig, want ze moedigen je aan om door te gaan met leren. Je perceptie van competentie neemt erdoor toe. Je zelfvertrouwen groeit een beetje en je begint plezier te krijgen in je nieuwe vaardigheid. Positieve emoties ontstaan ook wanneer je sneller progressie boekt dan je van jezelf verwacht of vraagt.
– Frustratie en teleurstelling. Als je start met het leren van de nieuwe vaardigheid ga je je al snel realiseren wat je allemaal nog niet kunt. Waar je er eerst geen idee had wat de vaardigheid allemaal omhelsde, begin je nu te begrijpen dat het knap moeilijk is om de nieuwe vaardigheid te leren. Dat de complexiteit veel groter is dan je wist. Die frustratie is nuttig. Hij ontstaat vooral als je minder snel leert dan je van jezelf had verwacht. In dat geval stimuleert je frustratie je om nog scherper aandacht te besteden aan je leerproces. Je onderzoekt je fouten en probeert ze te verbeteren.
– Oefenen en doorzetten. Zodra je de eerste les hebt gehad, kun je gericht de basis van je nieuwe vaardigheid gaan oefenen. Als je de perceptie hebt dat je nieuwe vaardigheid te doen is voor je, dan maak je de keuze om die inspanning inderdaad te gaan leveren en te gaan oefenen. Dat is nuttig, want enkel door gerichte oefening worden mensen beter.
Maar het kan ook zijn dat er een ander proces ontstaat. Als mensen het gevoel hebben dat de nieuwe vaardigheid onbereikbaar voor ze is, dan komen ze waarschijnlijk hele andere gevoelens, gedachten en keuzemomenten tegen. Er zijn geen positieve emoties, want de prestatie die de persoon neerzet is niet genoeg voor hem om blij mee te kunnen zijn. Er ontstaan negatieve emoties, maar dan niet zozeer frustratie maar eerder hulpeloosheid en wanhoop. Frustratie geeft energie voor verbetering, maar hulpeloosheid en wanhoop doen dat niet. En dergelijke negatieve emoties gaan niet samen met betrokkenheid maar met disengagement. Mensen krijgen in die situatie de neiging om zich te gaan distantiëren en geven op. Dat kan leiden tot de keuze om niet door te gaan met het leren van de nieuwe vaardigheid.
Dit proces onderstreept het belang van het oefenen op het juiste niveau. Als je een doel nastreeft dat echt veel te hoog gegrepen is of je bekritiseert jezelf genadeloos, dan is de kans groot dat je op gaat geven omdat het te moeilijk voor je is. Als je een doel nastreeft dat moeilijk en uitdagend, maar mogelijk is en je bent ambitieus maar tegelijkertijd vriendelijk voor jezelf, dan is de kans groot dat je doorzet ook als je progressie langzaam gaat.
Zo hoorde ik laatst iemand in de training aan het einde van dag 1 verzuchten:’Maar dit is veel moeilijker dan ik had gedacht! Ik denk niet dat ik dit zomaar kan gaan toepassen zonder heel veel te oefenen’. Deze deelnemer had dus nog maar net een paar uur geoefend met progressiegerichte interventies en verwachtte van zichzelf dat ze het nu wel zou kunnen. Gelukkig kon ze er zelf om lachen. En die vriendelijkheid voor jezelf heb je hard nodig als je tenminste goed wilt gaan worden in je nieuwe vaardigheid. Daar kan niemand je toe verplichten natuurlijk, de belangrijkste vraag is of je de vaardigheid WILT leren. En als het antwoord ‘ja’ is, oefen dan op het juiste uitdagende niveau: het niveau waarop je tegelijkertijd jezelf moet overstijgen én kunt ervaren dat je progressie boekt en competenter wordt.

Leerdoelen die de prestaties verbeteren

thee zakjeMiranda zit in VWO-3 en heeft altijd hele hoge cijfers. Ze vindt dat ook erg belangrijk. Een hoog cijfer zegt haar dat ze het kan. Dat ze slim is. Maar voor de betavakken haalt ze geen negens en tienen, maar zesjes en zevens. Daardoor vindt ze de betavakken niet meer leuk. Ze denkt regelmatig:”Dit moet ik toch kunnen?!”, en is gefrustreerd als ze weer eens merkt dat ze het niet kan. Scheikunde, natuurkunde, wiskunde…met haar IQ zou ze hoge cijfers moeten halen, maar die haalt ze niet. Voor de talen haalt ze wel de negens en de tienen die ze van zichzelf verwacht. Ze beslist om de betavakken in de vierde te laten vallen en de talenkant op te gaan. Ze vreest wel dat talen studeren saai zal zijn, maar ze hoopt dat ze een baan als tolk-vertaler misschien wel leuk kan gaan vinden. Dan komt het moment dat ze haar vakkenpakket moet gaan kiezen en de nieuwe scheikunde docente zegt tegen haar:”Jij kiest toch zeker wel een NT-pakket, dat is echt wat voor jou!” Miranda begrijpt er niks van. Ze haalt toch helemaal geen hoge cijfers? Hoezo, is NT echt wat voor haar? In de lessen begint ze eens op te letten op de andere leerlingen. En ze merkt nu pas dat die de stof ook erg moeilijk vinden. Het is dus niet gek dat ik het zo moeilijk vind, maar juist normaal, denkt Miranda. De nieuwe scheikunde docente is erg aardig en Miranda begint anders te denken over haar prestaties en begint te ontspannen in de lessen. Ze begint haar aandacht te richten op het proberen te begrijpen van de stof in plaats van op aan te tonen dat ze de stof wel aankan. Ze verandert haar doel: ze wil graag de lastige betavakken beter leren begrijpen. Elke keer als ze weer een complexe opgave fout doet, richt ze haar aandacht op het leren begrijpen wat ze fout deed. En ze merkt hoeveel plezier het haar brengt als ze doorkrijgt hoe ze haar fouten kan verbeteren. Ze kiest voor een NT-profiel met twee talen buiten haar rooster om. En drie jaar later? Dan is ze geslaagd met een 10 voor Frans en Duits en zijn haar cijfers voor natuur-, schei- en wiskunde sterk verbeterd. Ze gaat wiskunde en natuurkunde studeren. Omdat dat haar interesse heeft gekregen.

De aanknop van breinplasticiteit

In het jonge brein heeft wat het kind hoort, ziet of voelt een direct effect op hoe het brein zich ontwikkelt. In het volwassen brein is dat niet meer zo. Niet meer alles wat de persoon hoort, ziet of voelt leidt dan nog tot breinplasticiteit. Dat is maar goed ook, want veel vaardigheden die we hebben geleerd hoeven niet meer te leiden tot veranderingen in ons brein. We kunnen lopen en voor elke keer dat we nu wandelen hoeft ons brein niet opnieuw allerlei aanpassingen te doen. In plaats van dat alle ervaringen een effect hebben op ons brein, heeft het volwassen brein veel meer controle over zijn eigen plasticiteit. Waar in het jonge brein de plasticiteitsknop voortdurend op “aan” staat, staat die in het volwassen brein op “uit, tenzij…”. De breinplasticiteitsknop wordt aangezet in vier soorten situaties.
De eerste situatie is als we onze aandacht focussen. Als we ons focussen op een taak of op een doel dan krijgt ons brein de informatie dat dit belangrijk voor ons is en dat het mogelijk goed voor ons zou zijn om aanpassingen aan te brengen in ons brein. Als we dingen doen die ons dichter bij ons doel brengen, dan krijgt ons brein ook de informatie dat het verstandig is om zich aan te passen: dit werkt voor ons doel, dus onthouden! Als we een stimulans of juist een remming ervaren, dan wordt ons brein ook alert. Dus als we fouten maken (soort straf voor het brein), dan is dit een signaal voor het brein om even goed op te letten welke aanpassingen gewenst zijn. En als we iets goed doen (soort beloning voor het brein), ook dan is dat een signaal voor breinplasticiteit. En tenslotte gaat breinplasticiteit “aan” wanneer we erg verrast worden ergens door. In positieve of in negatieve zin.
Als een van deze vier triggers plaatsvindt, dan komen er chemische moleculen vrij in ons brein. Modulerende neurotransmitters. Bijvoorbeeld: als je merkt dat je iets hebt geleerd of je voelt je succesvol ergens in, dan wordt dopamine aangemaakt. Die neurotransmitter zegt “bewaar dit”. Als je positief of negatief wordt verrast dan komt een andere neurotransmitter vrij: noradrenaline. Dat vertelt het brein “Geweldig” of juist “Kijk uit!”. Als je helemaal gefocust bent op wat je doet, dan komt acetylcholine vrij. Die neurotransmitter zegt tegen het brein “Probeer dit eens”, zodat je er achter komt wat je moet weten of doen in de situatie. Deze neurotransmitters komen alleen vrij wanneer het brein ze nodig heeft en niet wanneer we de dingen doen die we altijd al deden en die niks nieuws vragen van ons brein.
Dus wanneer gaat de breinplasticiteit als het ware weer “aan”? Ten eerste als we onze aandacht focussen op een taak of op een doel. Ten tweede als we een beloning of een straf ervaren. Ten derde als ons brein merkt dat ons gedrag goed werkt om een bepaald doel te bereiken. En ten vierde als ons brein wordt verrast of bedreigd door iets onverwachts.
Dus wil je graag dat je brein zich gaat aanpassen? Leer dan eens een nieuwe vaardigheid, focus je ergens op, zoek situaties op waarin je verrast zult worden omdat ze nieuw voor je zijn en kies een doel waaraan je gericht gaat werken.

Drie varianten van doelbewust oefenen

Mensen kunnen veel tijd besteden aan een activiteit zonder dat ze beter worden in die activiteit. Dat komt omdat bezig zijn met een activiteit op zich niet voldoende is om beter te worden. Neem bijvoorbeeld autorijden. Je kunt elke dag uren doorbrengen in de auto en zo veel tijd besteden aan autorijden, maar dat zegt nog niets over of je beter wordt in autorijden. Als je zonder aandacht en op de automatische piloot je auto bestuurt, word je niet beter en kun je zelfs juist minder vaardig worden. Er is een manier om wel beter te worden in een activiteit en die manier is doelbewust oefenen. Bij doelbewust oefenen zoek je eerst je huidige grens op, daar waar het nu moeilijk begint te worden voor je. En vervolgens oefen je juist dat wat je zo lastig vindt. In kleine stukjes en gedurende lange tijd. Je vergelijkt je prestaties telkens met een norm. En je zoomt in op wat je nog fout doet, zodat je dat gericht kunt proberen te verbeteren.
Hier zijn drie varianten van doelbewust oefenen:
variant 1. De muziekmanier
Deze manier van oefenen gaat net zoals het oefenen van een muziekstuk. Je hakt eerst de activiteit waar je beter in wilt worden in kleine stukjes. Daarna focus je op het oefenen van elk van die kleine stukjes, door:
1. op een rij te zetten wat je allemaal al kan en weet en wat je allemaal al lukt met betrekking tot dat stukje van de activiteit;
2. op een rij te zetten wat je nog moeilijk vindt of wat je vaak fout doet en te bedenken wat je al weet over hoe je die fout kunt verbeteren;
3. een uur per dag met je volle aandacht te oefenen met het verbeteren van wat je nog moeilijk vindt. Probeer tijdens het oefenen als een soort observator te kijken naar je eigen gedrag. Ben je op de goede weg? Moet je iets bijstellen?
4. na afloop van je oefening te vergelijken wat jij hebt gedaan met de objectieve maatstaf die je hebt gekozen. Bedenk wat je al beter af ging dan eerder en wat je nog niet goed deed. Analyseer vervolgens wat er nog niet goed ging en hoe je dat de volgende keer kunt verbeteren.
Variant 2. De schaakmanier
Deze manier van oefenen gaat net zoals het oefenen van schaakzetten. Stel dat je bijvoorbeeld beter wilt worden in het opstellen van realistische budgetbegrotingen. Oefen daar dan mee door:
1. uit te gaan van een case. Neem bijvoorbeeld een project in gedachten dat in het verleden al eens met succes binnen het gestelde budget is uitgevoerd.
2. te bedenken hoe je in deze case goed zou kunnen acteren. Stel bijvoorbeeld een budgetbegroting op voor dit project.
3. te vergelijken wat je zelf deed met de acties van een “meester in het veld”. In het budgetvoorbeeld vergelijk je je eigen opgestelde budget met het daadwerkelijke budget zoals dat voor dit project gold.
4. je fouten te onderzoeken. Als jouw acties afwijken van die van de meester, onderzoek dan waarom dat zo is. In het voorbeeld van het projectbudget kijk je welke inschattingsfouten je hebt gemaakt en wat je daarvan kunt leren.
Variant 3. De sportmanier
De derde manier van doelbewust oefenen is de sportmanier. Stel dat je beter wilt worden in trainingen geven. Oefen daar dan mee door:
1. je basisvaardigheden te versterken. Dit doe je door je bestaande kennis over wat werkt op te frissen. Bijvoorbeeld door je oude studieboeken over het onderwerp waar je beter in wilt worden er nog eens bij te pakken of door je basisvaardigheden nog eens te oefenen terwijl je ze al kunt.
2. gericht te simuleren. Dit doe je door je voor te stellen dat er iets compleet onverwachts gebeurt wat te maken heeft met je vaardigheid en je vervolgens af te vragen hoe je effectief zou kunnen reageren in die onverwachte situatie. Schrijf je ideeën op over hoe je effectief kunt reageren. Zoek vervolgens op wat er in de literatuur bekend is over effectief reageren in dergelijke omstandigheden en vergelijk wat jij hebt opgeschreven met wat er bekend is vanuit de (wetenschappelijke) literatuur.

Welk muziekinstrument zou je willen leren bespelen?

Je mindset heeft invloed op wat je bereikt, op hoe je leert en op hoe je je voelt. Je mindset heeft ook een effect op je relaties met anderen en op hoe je samenwerkt met anderen. Om die relatie tussen je mindset en je leren, presteren en floreren te illustreren een hypothetisch en eenvoudig voorbeeld.
Stel dat iemand aan je vraagt:”Welk muziekinstrument zou je willen leren bespelen?” En stel dat je een groeimindset hebt. In dat geval zou je gaan nadenken over of een muziekinstrument bespelen iets is dat je interessant lijkt. En mocht het idee je aanspreken, dan zou je een instrument kiezen dat je graag zou willen kunnen bespelen. De vraag of je aanleg hebt voor het bespelen van een instrument zou niet relevant voor je zijn, in plaats daarvan zou je geïnteresseerd zijn om te horen over hoe je het betreffende instrument kunt leren bespelen. En als je zou starten met het leren bespelen van het instrument, zou je niet uit het veld geslagen zijn wanneer je het moeilijk zou vinden. Dat zou je normaal vinden. Want alle begin is immers moeilijk. Je zou de moeilijkheid ervaren als uitdagend. Je zou oefenen en feedback vragen en je richten op het leerproces. En als er weer eens een valse toon uit je instrument zou komen, zou je dat niet leuk vinden maar ook geen drama. Ik kan het nog niet, zou je denken. Moeilijkheden en fouten maken zijn een normaal onderdeel van leren. En je zou doorgaan met oefenen. Je zou goed opletten hoe je docent of een expert op het gebied het instrument bespeelt. Zodat je van hun expertise leert. Langzamerhand zou je beter worden in het bespelen van het instrument. En wie weet waar je dan terecht zou komen.
Als je een statische mindset hebt en deze vraag zou je worden gesteld zou je anders denken. Je zou je in eerste instantie afvragen of je muzikale aanleg hebt. Is het antwoord “nee”, dan zou je zeggen:”Nee, ik heb geen talent voor het bespelen van een muziekinstrument. Niks voor mij”. En je zou er niet aan beginnen. En je zou het dus ook niet leren, waardoor je bevestigd wordt in je overtuiging dat je er geen talent voor hebt. Als je zou denken “ja, ik heb er aanleg voor”, dan zou je een instrument kiezen en je zou beginnen met bespelen ervan. En wellicht zou het je in het begin makkelijk afgaan, je hebt er immers aanleg voor. Maar al vrij snel zou je tegen je grenzen oplopen. En je zou mensen zien die veel beter zijn dan jij. Je gaat fouten maken. Het muziekstuk is te moeilijk. Het klinkt naar niks. En dan raak je in de war. Wat betekent deze tegenslag? Heb je er dan toch geen talent voor? Je ziet iemand anders de mooiste melodieën produceren, terwijl het bij jou valse noten regent. Helaas, concludeer je, ik heb toch geen aanleg. Ik kan het niet. En je zou stoppen met oefenen. En niet beter worden in het bespelen van het instrument.
Wat je (onbewust) gelooft over de oorzaken van goede prestaties van mensen heeft invloed op je gevoel en op je gedrag en het resultaat dat je vervolgens bereikt.

Factoren die progressie bevorderen

Veel mensen kennen wel voorbeelden van “tegen de verwachting in beter worden”. Dat zijn dus voorbeelden van personen die je wel eens beter hebt zien worden ergens in, terwijl de mensen in zijn omgeving dat niet van die persoon hadden verwacht. Als je nadenkt over deze voorbeelden levert dat vaak interessante gespreksstof op. Wie was dit en waarin werd deze persoon tegen de verwachting in toch beter? Hoe kon je merken dat de mensen in zijn omgeving niet van hem verwachtten dat hij het kon leren? Hoe kon je merken dat de persoon het toch aan het leren was en er beter in werd? Hoe denk je dat die persoon het voor elkaar heeft gekregen om er toch beter in te worden? Door naar vele voorbeelden te luisteren in trainingen en daarbuiten, is een lijstje met veelgenoemde factoren die progressie bevorderen ontstaan:

  • Iemand die gelooft dat de betreffende persoon het kan leren, beter kan worden
  • Iemand die de betreffende persoon geruststelt, door te benadrukken dat alle begin lastig is en dat het normaal is als iets je niet direct goed afgaat
  • Iemand die de betreffende persoon duidelijke instructies en uitleg geeft
  • Iemand die positieve feedback geeft aan de betreffende persoon
  • De betreffende persoon heeft veel geoefend
  • De betreffende persoon heeft geleerd van zijn fouten en heeft manieren gevonden om zijn fouten te verbeteren
  • De betreffende persoon heeft de tijd genomen om te verbeteren

Ken jij nog andere factoren die hebben geholpen om progressie te bereiken in voorbeelden waarin mensen tegen de verwachting in toch beter werden?