Vorige week hoorde ik iemand zeggen, die iets over de psychologische basisbehoeften competentie, verbondenheid en autonomie had gehoord: ‘Het is altijd een gevecht tussen autonomie en verbondenheid. Je moet steeds kiezen: wil ik autonoom zijn en het alleen doen, of wil ik verbonden zijn en het samen doen’.
Hoewel het logisch klinkt, klopt het niet. Daarom dit stukje over: wat is autonomie, volgens SDT?

 

Wat de behoefte aan autonomie niet inhoudt

De behoefte aan autonomie is niet hetzelfde als onafhankelijk willen zijn, alles alleen willen doen of alles op je eigen manier willen doen. Als je die definitie hanteert, (onafhankelijk van anderen zijn, alles in je eentje willen opknappen en alles op je eigen manier willen doen), dan staat dat waarschijnlijk inderdaad op gespannen voet met de behoefte aan verbondenheid. Want als je alles op je eigen manier en in je eentje wilt opknappen, dan kun je je ook eenzaam gaan voelen, dus niet verbonden. Maar dat is dus niet wat het concept ‘autonomie’ inhoudt.

Wat de behoefte aan autonomie wel inhoudt

De behoefte aan autonomie is de behoefte om de perceptie te hebben dat je gedrag voortkomt vanuit jezelf. Dat je geen pion bent, niet gecontroleerd en beheerst wordt door anderen, maar dat je er achter staat wat je aan het doen bent en hoe je je gedraagt. Je hebt de perceptie dat je zelf hebt gekozen voor je eigen gedrag en je bent geen speelbal in de handen van anderen. Mensen verschillen waarschijnlijk bij de geboorte niet ten aanzien van de mate waarin ze behoefte hebben aan autonomie. Maar in de loop van hun leven ontwikkelen mensen wel verschillende reguleerstijlen, waardoor de ene persoon het wellicht nog belangrijker vindt om zijn eigen keuzes te maken dan de andere, zie ook hier.

Volledig afhankelijk en volledig autonoom

Kortom; mensen kunnen sterk afhankelijk zijn van anderen en tegelijkertijd sterk de perceptie hebben dat hun gedrag voortkomt vanuit hunzelf. Ze kunnen zich autonoom voelen, terwijl ze afhankelijk zijn van anderen. Dat is het geval wanneer ze er helemaal achter staan dat die andere persoon hen helpt en dingen voor hen doet of overneemt.

In allerlei contexten is dit relevant. Een student die precies doet wat de docent van hem verwacht, kan zich volledig autonoom voelen wanneer hij er helemaal achter staat om aan die verwachtingen te voldoen. Een medewerker die precies doet wat zijn leidinggevende van hem verwacht, kan zich volledig autonoom voelen wanneer hij er helemaal achter staat aan die verwachtingen te voldoen. Een verstandelijk beperkte cliënt die de dagstructuur die een cliëntbegeleider grotendeels heeft bedacht volgt, kan zich autonoom voelen omdat hij de dagstructuur begrijpt en het goed vindt.

Een zieke die afhankelijk is van de zorg van zijn naasten of medische staf, kan zich autonoom voelen wanneer hij accepteert en er helemaal achter staat dat de ander hem verzorgt en verpleegt.

Autonomie en verbondenheid gaan samen

In plaats van een gevecht tussen autonomie en verbondenheid, (alsof mensen steeds moeten kiezen op een continuüm dat loopt van autonoom naar verbonden), gaan autonomie en verbondenheid hand in hand.

Mensen hebben EN de behoefte aan verbondenheid EN de behoefte aan autonomie. Je wilt dat de mensen om je heen je respecteren en waarderen om wie je bent. Je wilt dat anderen jou ondersteunen en je wilt anderen die belangrijk voor je zijn ondersteunen en helpen. Je wilt het gevoel hebben dat je iets zinnigs bijdraagt aan je sociale omgeving. Dat is verbondenheid.

Je kunt je verbonden voelen wanneer je het gevoel hebt dat je gedrag voortkomt vanuit jezelf. Dat je zelf hebt gekozen voor hoe je je gedraagt. Dat je erachter staat om anderen te ondersteunen en helpen en ook dat die anderen jou ondersteunen en helpen. Naast deze twee basisbehoeften, die tegelijkertijd vervuld moeten worden wil er een hoge kwaliteit van motivatie kunnen ontstaan, is er een derde basisbehoefte: de behoefte aan competentie