Search results for: Eerdere successen

Geconstrueerde emoties in progressiegerichte gespreksvoering

In progressiegerichte coachingsgesprekken zijn de emoties van de cliënt belangrijk, maar niet in de zin dat de coach actief en vanuit zichzelf focust op of vraagt naar de emoties van de cliënt. In plaats daarvan focust de coach de aandacht op de gewenste progressie voor de cliënt. Die gewenste progressie bestaat vaak uit betere situaties, betere gedragingen, betere gevoelens en betere gedachten.Klik hier om meer te lezen

Negatieve uitingen

De afgelopen weken vertelden meerdere deelnemers in mijn trainingen dat ze gebukt gingen onder negatieve collega’s. Collega’s die klagen, die overal problemen zien, die zeuren, die kritiek hebben, negatieve oordelen en die pessimistisch zijn. Omdat emoties erg besmettelijk zijn, voel je je zelf al snel somber worden als je collega zijn negatieve emoties uit. Hoe kun je progressiegericht kijken naar negatieve uitingen? Hier zijn tips.

Klik hier om meer te lezen

Progressiegerichte coaching stimuleert autonome motivatie van de cliënt

BPNAls cliënten besluiten om in coaching te willen gaan, dan hebben ze over het algemeen de perceptie dat er een probleem is dat buiten hun controle ligt. De coach gaat vervolgens in gesprek om de cliënt te helpen. Als dit coachingsproces effectief is, dan ontstaat bij de cliënt meer en meer de perceptie dat hij zijn eigen problemen kan oplossen en zijn doelen kan bereiken. Lynch, in een bewerking van Wampold (zie plaatje) beschrijft dit proces in termen van de ontwikkeling van self-efficacy overtuigingen. Dat is als het ware het gevoel dat je in staat bent om progressie te boeken. Er zijn drie behulpzame paden in dit proces: de ondersteunende relatie tussen de coach en de cliënt, 2) het creëren van de verwachting dat ‘het beter kan gaan’ en 3) het ondernemen van gezonde stappen en acties
Kijkend vanuit de zelfdeterminatie theorie speelt bij elk van die drie behulpzame paden een motivationeel aspect. Een cliënt die autonoom gemotiveerd is om met de betreffende coach te gaan praten, zal meer baat hebben bij de coaching. Een cliënt die oprecht de overtuiging krijgt dat verbetering mogelijk en zelfs waarschijnlijk is, zal een hogere kwaliteit motivatie krijgen om zelf stappen te gaan ondernemen. Een cliënt die autonoom gemotiveerd is om de gezonde stappen te zetten, zal minder last krijgen van zijn symptomen en progressie boeken.
Progressiegericht coachen is een autonomieondersteunende coachingsaanpak. De behoefte aan verbondenheid wordt door progressiegerichte coaches vervuld door op microniveau aan te sluiten bij het perspectief van de cliënt. Eén van de manieren waarop de coach dat doet is door niet te parafraseren, maar door in plaats daarvan nauwgezet de kernwoorden van de cliënt te bewaren in zijn samenvattingen. De behoefte aan competentie wordt vervuld door te focussen op wat werkt in hoe de cliënt zijn problemen nu aanpakt en door te analyseren hoe de cliënt eerdere successen heeft bereikt. Het formuleren van gezonde stappen en acties vindt in een progressiegericht coachingsgesprek automatisch plaats: de cliënt komt op allerlei ideeën hoe hij zijn gewenste toekomst stap voor stap dichterbij kan brengen en krijgt zin om die stapjes te gaan zetten.
Training progressiegericht coachen

Fluctuaties in weten wat je wilt: de processchaal

Net als hoop in meerdere of mindere mate aanwezig kan zijn bij een cliënt, kan het gevoel op de juiste koers te zijn ook fluctueren. Het ene moment rapporteert de cliënt dat hij goed op weg is en het volgende moment slaat de twijfel weer toe. Doe ik de juiste dingen? Ben ik de juiste keuzes aan het maken? Doe ik wel wat werkt? Hoe weet ik dan of het goed werkt of niet? Ik gebruik een schaalvraag die aansluit op die fluctuaties door niet zozeer het beoogde resultaat van de verandering maar het proces van de verandering centraal te stellen. De processchaal, heet die schaal. Die schaalvraag ziet er dan zo uit
Op een schaal van 0 tot 10, waarbij 10 staat voor “ik weet dat ik op de goede weg ben”, waar sta je nu? Wat is je al helder? Welke informatie heb je al die je zegt of je op de goede weg bent? Wat zit er al in dat cijfer? Hoe heb je dit cijfer al bereikt? Wat is het hoogste dat je al eens hebt gestaan op die schaal? Wat was er toen duidelijk voor je? Waaraan zou je merken dat je een stapje hoger zou staan op de schaal? Wat is er dan helderder? Wat weet je dan al meer? Welke kleine stap zou je kunnen zetten om nog iets meer te weten te komen of je op de goede weg bent?
De eerste twee vragen helpen om het platform te beschrijven: dit is er allemaal al. Dit zit er al in het cijfer en zo heb ik dat al bereikt. De derde en vierde vraag  helpt om eerdere successen en positieve uitzonderingen op het probleem (de twijfels) te verkennen: dit is het hoogste dat ik al eens stond en dit was er toen duidelijker voor me. De vijfde, zesde en zevende vraag helpen om een klein beetje progressie te visualiseren: wat is er helderder als ik 1 stapje hoger sta, wat weet ik dan beter dan nu? En de laatste vraag helpt om iets te gaan doen om een stapje voorwaarts te maken: een stapje dat helpt om iets beter te weten te komen of je op de goede weg bent.
 

Hoe overtuig je jezelf?

Hoe overtuigen mensen zichzelf? Hier zijn vier manieren waarop mensen hun overtuigingen kunnen veranderen zonder dat iemand anders ze rechtstreeks probeert te overtuigen van iets.

  1.  Reflecteren op eigen ervaringen: mensen kunnen door te reflecteren op hun eigen ervaringen zich nieuwe overtuigingen eigen maken. Mensen die bijvoorbeeld een statische mindset hebben ten aanzien van een bepaalde vaardigheid (dat kan ik nooit, dat past niet bij mij), kunnen een groeimindset krijgen door te reflecteren op hoe zij eerder in hun leven capaciteiten hebben ontwikkeld waarvan ze dachten dat ze die nooit konden leren.
  2. Uitleggen aan iemand anders: mensen kunnen door een bepaalde redenering uit te leggen aan iemand anders zelf meer overtuigt worden van de juistheid van die redenering. Mensen die bijvoorbeeld aan andere mensen uitleggen waarom het belangrijk is om zorgvuldig om te gaan met hun kantooromgeving, zijn na afloop zelf meer overtuigd van het belang daarvan.
  3. Richtinggevende vragen beantwoorden: mensen kunnen door vragen te beantwoorden meer overtuigd raken van een perspectief. Door bijvoorbeeld te vragen naar eerdere successen (wanneer is het je al eens gelukt om xxx te bereiken en hoe kreeg je dat toen voor elkaar?) geven mensen zichzelf de informatie dat zij in staat zijn om verbetering in de toekomst te bereiken. Hun antwoord op een dergelijke richtinggevende vraag verandert hun perspectief en na de beantwoording van de vraag hebben ze zichzelf overtuigd van iets wat ze daarvoor niet geloofden.
  4. Informatie krijgen op een autonomie-ondersteunende manier: als mensen op een niet overtuigende wijze kennis kunnen opdoen over een bepaald onderwerp, kunnen ze zelf beslissen of ze deze kennis geloven en zich eigen willen maken. Zo kan informatie over wat er gebeurt in je brein als je nieuwe dingen leert, een groeimindset bij je oproepen. Het is daarbij belangrijk dat de informatie op een autonomie-ondersteunende manier wordt aangereikt (dus vriendelijk, met respect voor jouw perspectief, degene die je de informatie geeft heeft er geen belang bij om je te overtuigen, je krijgt keuzemogelijkheden).

De pleasure paradox

De pleasure paradox is een interessant fenomeen. Wilson et al hadden de hypothese dat als een leuke gebeurtenis een beetje mysterieus blijft en onzeker is waarom die gebeurtenis plaatsvond, dit het plezier verlengt.

Klik hier om meer te lezen

Tien tips bij progressiegerichte conflicthantering

In onze trainingen oefenen we op meerdere dagen met progressiegerichte conflictinterventies. Coaches of leidinggevenden zitten geregeld in de situatie dat hun gesprekspartners een conflict hebben met elkaar of het met elkaar oneens zijn over een onderwerp.

Conflictinterventies

Progressiegerichte conflictinterventies werken vaak verrassend snel. Maar ze zijn niet zo eenvoudig in de vingers te krijgen. Wel simpel uit te leggen. Als je de uitleg eenmaal begrijpt, en je wilt er goed in worden, dan is het meest effectief om conflictsituaties te oefenen, zoals we doen in de opleiding.

10 tips

Hier zijn tien tips voor progressiegerichte conflicthantering:

  1. Yes-set creëren: start het gesprek met een procesmatige inleiding waarin het perspectief van de aanwezigen wordt verwoord en erkend en je mandaat verwerft om je eerste progressiegerichte vraag te stellen. Een voorbeeldformulering is:”Jullie hebben me uitgenodigd voor deze afspraak omdat jullie allebei last hebben van de huidige situatie…en ik wil graag zometeen met jullie afstemmen wat deze afspraak wat jullie betreft moet gaan opleveren….dus dat ga ik jullie zo vragen….voordat ik dat doe, zou ik jullie even iets mogen vragen?”
  2. Je eerste progressiegerichte vraag stellen. Als er instemming is op je start en je hebt mandaat om je vraag te stellen, dan kun je de continueringsvraag, de wat-gaat-beter-vraag of de nuttigheidsvraag stellen.
  3. De continueringsvraag is:”Wat hoeft er niet te veranderen?”. Leid deze vraag rustig in. Bijvoorbeeld zo:”Ik begrijp dat het voor jullie belangrijk is om de situatie te verbeteren…maar het zou jammer zijn als jullie dingen zouden veranderen die al goed genoeg lopen…wil je daarom even met een collega jullie antwoorden uitwisselen op de vraag wat er niet hoeft te veranderen, omdat het al goed genoeg gaat?
  4. De wat-gaat-beter-vraag is:”Wat is er de afgelopen periode al een beetje beter gegaan?” Vaak verbeteren er al dingen tussen het moment dat de personen besloten om met de coach in gesprek te gaan en de eerste sessie. Leidt deze vraag bijvoorbeeld zo in: “Ik begrijp dat het voor jullie belangrijk is om de situatie te verbeteren…en ik ben wel benieuwd….welke dingen gaan de afgelopen tijd al een beetje beter? Wat gaat er al een beetje de goede kant op? Zou je eens met een collega willen uitwisselen wat jullie al merken dat er al wat beter aan het gaan is?”
  5. De nuttigheidsvraag kun je op twee manieren formuleren: 1) wat zouden we vandaag aan de orde moeten hebben om deze bijeenkomst nuttig te laten zijn? 2) waaraan zouden jullie na afloop merken dat deze bijeenkomst jullie iets heeft opgeleverd? Het doel van de eerste vraag is om het onderwerp te begrijpen. Het doel van de tweede vraag is om de gewenste situatie na afloop van het gesprek beter te begrijpen.
  6. Je kunt ook heel goed een combinatie maken van de continueringsvraag, de nuttigheidsvraag en de wat-gaat-beter-vraag. De vragen worden ingeleid met een nieuwsgierige intonatie en je bent bereid om als men daarom vraagt uit te leggen waarom je die specifieke vraag stelt. Laat de deelnemers hun antwoorden op een post-it schrijven, dat geeft ze nadenktijd om tot goede formuleringen te komen en het helpt jou om het gesprek over de juiste dingen te laten blijven gaan. In een team van meer dan twee personen kun je duo’s de vragen samen laten beantwoorden en de antwoorden laten samenvatten op post-its. Zo kun je na een minuut of 10 de post-its verzamelen en ze plenair doornemen. Doorvragen zijn: Waaraan merk je dat? en Wat is het voordeel daarvan?
  7. Mutualiseren. In het hele gesprek maak je gebruik van mutualiseren. Dat betekent dat je de gezamenlijkheid benoemt of ernaar vraagt. Als je bijvoorbeeld voor je ziet wat er in de bijeenkomst aan de orde moet komen en wat die moet gaan opleveren, dan kun je de gezamenlijkheid benoemen in de antwoorden. Die gezamenlijkheid kan liggen in de onderwerpen (dus onderwerp x is voor jullie beiden belangrijk…) en/of in de gewenste toekomst (dus jullie willen allebei graag bereiken dat de dingen beter gaan tussen jullie..) Maak veel gebruik van mutualiseren en doe dit op een tentatieve, onderzoekende manier. Laat je corrigeren en aanvullen door de deelnemers. Dus, begrijp ik het goed dat jullie het allebei xxx belangrijk vinden?
  8. Vriendelijk de regie houden. Bij het bespreken van de onderwerpen heb je in het begin de regie goed, doch op een hele vriendelijke manier, in handen. Zeker in het begin van het gesprek zet je de toon door je vragen rustig en duidelijk in te leiden, te herhalen als dat nodig is. Als er heftige minnetjes worden geuit, onderbreek dan op een vriendelijke manier en buig om naar wat de persoon in de plaats van de min wil.
  9. Van min naar plus. Maak consequent van minnetjes, plusjes in je gesprek met de ene deelnemer, voordat je overstapt naar de andere deelnemer. Zodra er tussen de deelnemers plusjes worden geproduceerd kun je wat meer op de achtergrond blijven en de deelnemers met elkaar laten praten.
  10. Visualiseren van progressie. Door je vragen en je samenvattingen nodig je de deelnemers uit om de gewenste progressie in de toekomst en de eerdere successen/positieve uitzonderingen in het verleden te visualiseren. Als zij antwoorden geven in termen van positieve gedragsbeschrijvingen, dan is het conflict al voor een groot deel opgelost en is de verbetering al begonnen.

Implementatie-intentie en gedragscontrole

Soms zeggen mensen dat ze het ene gaan doen maar doen ze iets anders. Ajzen schrijft hierover het volgende. De tijd die verstrijkt tussen de intentie om het gedrag te gaan doen en het daadwerkelijke gedrag is belangrijk. Hoe langer de tijd die er tussen zit hoe groter de kans dat er gebeurtenissen plaatsvinden die maken dat mensen toch het gedrag niet gaan doen.
Daarnaast blijkt de implementatie intentie belangrijk. De implementatie intentie is het hebben van een duidelijk beeld van wanneer en hoe je het gedrag gaat uitvoeren. Dat is effectief om het gedrag daadwerkelijk uit te voeren. De reden waarom de  implementatie intentie zo goed werkt is dat het geen bewuste inspanning vraagt en onbewust en automatisch gaat als de cue gebeurt.
Of mensen al dan niet het gedrag gaan vertonen hangt sterk af van de ervaren controle over het gedrag. Er is een continuüm van controlemogelijkheden over vrijwillig gedrag. Sommig vrijwillig gedrag kun je vrij goed zelf controleren, zoals op wie je stemt in het stemhokje. Ander vrijwillig gedrag ervaar je als moeilijk zelf te controleren, zoals of je wel of niet niest. Roken en drinken zijn twee andere voorbeelden van vrijwillig gedrag waarover de ervaren controle vaak lager is.
Wat bepaalt de ervaren controle over gedrag? Dat zijn interne factoren, zoals de informatie, vaardigheden en vermogens van mensen om bepaald gedrag uit te voeren en de emoties en aandrang om gedrag te vertonen (het stoppen met nadenken over iets, stoppen met stotteren, overweldigend zijn door emoties). Het zijn ook externe factoren zoals kansen, toevalligheden en afhankelijkheid van anderen. De externe factoren leiden vaak alleen tijdelijk tot het stoppen van het gedrag.
Of je ervaart dat je controle hebt over het vertonen van het gedrag is een modererende factor tussen de gedragsintentie en het daadwerkelijke gedrag. Je kunt nog zo positief staan tegenover stoppen met roken, als je niet ervaart dat je controle hebt over je rookgedrag, dan wordt de kans kleiner dat je daadwerkelijk gaat stoppen. Volitional control heet dit: het vermogen om de eigen vrije wil te gebruiken. Het effect van de intentie op het daadwerkelijke gedrag is groter wanneer de daadwerkelijke controle hoger is. De ervaren controle is daarbij nog belangrijker dan de daadwerkelijke controle.
De theorie van planned behavior gaat ervan uit dat de ervaren gedragscontrole een effect heeft op de motivatie om een gedragsintentie te hebben. Mensen die geloven dat ze weinig controle hebben over het gedrag zullen, ook als ze positief ten opzichte van het gedrag staan, weinig motivatie hebben om de intentie te hebben het gedrag te gaan doen. De ervaren controle heeft een directe link met het daadwerkelijk uitvoeren van het gedrag. Dus ervaren gedragscontrole kan het gedrag indirect beïnvloeden, via de intentie om het gedrag uit te voeren, maar het kan het gedrag ook rechtstreeks beïnvloeden.
Als de attitude positief is, de subjectieve norm het gedrag onderschrijft en de ervaren controle groot is, dan is er een intentie om het gedrag uit te voeren. Denk maar aan gewichtsverlies: als mensen positief staan tegenover gewichtsverlies en hun sociale omgeving waardeert het als ze afvallen en ze hebben het gevoel dat ze kunnen afvallen, dan hebben ze een sterke gedragsintentie en gaan ze ook afvallen. Alle drie de factoren hebben een onafhankelijk effect op de gedragsintentie om af te vallen. De ervaren gedragscontrole heeft daarbij een heel sterk effect.
Wat voor implicaties heeft dit voor hen die anderen willen helpen veranderen? Twee dingen springen eruit:
1. help de ander met je vragen diens ervaren gedragscontrole te versterken. Bijvoorbeeld via een vraag naar eerdere successen (wannneer is het je al eens gelukt om de aandrang om een sigaret op te steken te weerstaan?)
2. help de ander met je vragen om een implementatie-intentie te visualiseren. Bijvoorbeeld via de toekomstige-progressievraag: (waaraan zou je morgen al merken dat je op de goede weg bent? wat doe je dan anders?)

Statische mindsetcultuur voedt bedriegerssyndroom

Statische mindsetcultuur voedt bedriegerssyndroom, vooral in vrouwen en jonge academici. Muradoglua et al onderzochten hoe omgevingsfactoren gerelateerd zijn aan het bedriegerssyndroom en het beïnvloeden.

Klik hier om meer te lezen

Fantastische dromen

Fantastische dromen kunnen heel prettig aanvoelen, maar helpen ze ook om daadwerkelijk in actie te komen om ze te verwezenlijken? Het lijkt niet zo te zijn. Vanuit meerdere onderzoeksbronnen komen indicaties dat fantastische dromen en fantaseren over mooie resultaten en successen niet de meest aangewezen manier is om progressie te boeken.

Klik hier om meer te lezen