Search results for: talent

‘Talent’ is geen verstandig woord

Foto: Walter Schlundt Bodien

‘Talent’ is geen verstandig woord om te gebruiken. De laatste twintig jaar zijn veel organisaties gaan praten over ‘talent management’. Ook onderwijsinstellingen gebruiken het woord talent in hun slogans en visiedocumenten. In de progressiegerichte aanpak gebruiken we het woord talent niet, onder andere omdat het onduidelijk is wat ermee bedoeld wordt en het gebruik ervan een statische mindset kan stimuleren. Progressie boeken kan beter zonder een focus op talent. Southwick et al beschrijven in hun recent verschenen onderzoeksartikel vijf studies naar de effecten van het gebruik van het woord talent.

 
Trainingen Progressiegericht Werken
  Klik hier om meer te lezen

Animatie: van talent naar progressie

Competent zonder talent

Als je doet waar je talentvol in bent voel je je competent. Is competent zonder talent ook een optie? Als je doet wat je goed kunt, dan kan dat heel prettig zijn. Zeker weten dat je een taak goed kunt uitvoeren kan goed zijn voor je humeur. Het kost je weinig energie en toch presteer je goed. Doen wat je goed afgaat is soms ook verstandig. Als je op het podium staat te zingen kun je beter dat nummer kiezen dat je goed kent en kunt neerzetten dan een nummer dat je nog niet goed beheerst. De keerzijde van doen wat je goed kunt is dat het saai kan zijn. Je voelt je niet uitgedaagd, want er wordt niks van je gevraagd waarvoor je inspanning moet leveren.Klik hier om meer te lezen

Als we focussen op talent komen de resultaten vanzelf

Een organisatie moest van een context waarin men subsidies kreeg een commercieel succesvolle organisatie worden. De medewerkers zagen daar best tegen op, want ze wilden geen verkopers worden die hun klanten diensten aansmeerden die ze niet nodig hadden. Klik hier om meer te lezen

The talent game, een statische mindset trigger

HersenvitaminenCarol Dweck schreef in HBR van 13 janari 2016 over drie misvattingen over de groeimindset die ze veel tegenkomt. De eerste is dat de groeimindset wordt verward met open minded zijn en met positief zijn. Mensen die denken dat de groeimindset hetzelfde is als het hebben van een positieve kijk op de zaak, zijn ook geneigd om te zeggen “ik heb altijd al een groeimindset gehad, ik blijf altijd positief!”. De tweede misvatting is dat een groeimindset alleen maar draait om het complimenteren en belonen van inspanning. Dat is niet het geval. Goede resultaten zijn en blijven altijd belangrijk, zowel voor studenten als in organisaties. Waar gaat het wel om? Klik hier om meer te lezen

Alternatieven voor talentvraag

Alternatieven voor talentvraag: welke alternatieven zijn er wanneer je niet wilt focussen op iemands sterktes en talenten? Een focus op talenten en sterktes stimuleert immers een statische mindset.

Klik hier om meer te lezen

Sterktes en talent

Focus op sterktes en talent, is dat een goed idee? Ik betwijfel het. Als iets je goed lukt, dan gaat dat samen met welbevinden. Sommigen zeggen dat dit een bewijs levert voor de stelling dat het toepassen van je sterktes leidt tot meer welbevinden. Bijvoorbeeld het artikel “using personal and psychological strenghts leads to increases in well-being over time” stelt dat het gebruiken van je sterktes leidt tot verbeterd welbevinden.

 

Klik hier om meer te lezen

Ericsson: er is geen bewijs dat toppresteren afhangt van aangeboren talent

In het boek The complexity of greatness zijn twee wetenschappers het met elkaar oneens. De ene wetenschapper is Gagné en de andere is Ericsson. Ze zijn het oneens over het bewijs voor het bestaan van aangeboren talenten en welke rol aangeboren talenten (als die bestaan) speelt in het bereiken van een bepaald prestatieniveau.
Hier kun je lezen wat Gagné zegt. Wat zegt Ericsson?
Ericsson zegt ten eerste dat geen enkel wetenschappelijk onderzoek ooit zal kunnen bewijzen dat natuurlijke aanleg niet bestaat. Een onderzoek kan namelijk het niet-bestaan van iets niet aantonen. Wat Ericsson stelt is dat een bewijs voor het bestaan van natuurlijke aanleg en de noodzakelijke rol die natuurlijke aanleg heeft in het bereiken van een topniveau, tot nu toe niet gevonden is.
Ericsson definieert innate talent, aangeboren talent, als het genetische deel van natuurlijke aanleg. Ericsson stelt dat aangeboren beïnvloeders van performance bestaan: je lengte en lichaamsvorm zijn aangeboren en hebben invloed op wat je kunt bereiken in het fysieke domein.
Ook stelt Ericsson dat genen een cruciale rol spelen in de ontwikkeling van volwassenen, kinderen en adolescenten. Het verschil tussen Gagné en mij, zegt Ericsson, is het punt of deze individuele verschillen in genen sommige individuen zou belemmeren om een expert niveau van performance te bereiken.
Voor wat betreft lengte, lichaamsvorm, kleur van de ogen, kleur van de huid, haar en gezichtsstructuur is dit wat Ericsson betreft zeker bewezen. Genen bepalen dit. De centrale vraag voor Ericsson is: “Zijn er aanvullende genen die bepalen hoe ver individuen kunnen komen in het verwerven van vaardigheden en prestaties?”
Ericsson zegt: training kan de biochemische omgeving beïnvloeden die genen in het DNA activeren. Die biochemische processen zorgen voor verandering in onze spieren, hart en slagaders. Een wetenschappelijk bewijs voor het bestaan van aangeboren talent (het genetische deel van natuurlijke aanleg) zou bestaan uit de identificatie van specifieke genen of combinaties van genen die noodzakelijk zijn om expert niveau te bereiken (met wat voor soort oefening dan ook). Dus duidelijk aantoonbare genen of combinaties van genen die in  toppresteerders wel te vinden zijn en in gemiddelde presteerders niet. Deze genen zouden dan ook niet veranderbaar moeten zijn door training.
Deze individuele genen of combinaties van genen zijn tot op heden niet gevonden.
Wat wel is gevonden in onderzoeken is dat individuen in staat zijn om enorme progressie te laten zien in hun vaardigheden als ze gedurende lange tijd intentioneel oefenen. Aangezien training ons DNA niet kan veranderen, is deze toename in vaardigheden dus niet toe te dichten aan ons DNA. En dus niet aan een aangeboren talent (het genetische deel van natuurlijke aanleg). De duur van het intentioneel oefenen is hierbij een belangrijke factor, stelt Ericsson.
Over intelligentie stelt Ericsson dat er een zeer complex samenspel is tussen genetische factoren, omgevingsfactoren en gedragsmatige activiteiten die bepalen hoe iemands mentale capaciteiten zich ontwikkelen. Diverse gerepliceerde onderzoeken laten zien dat mensen in staat zijn om hun werkgeheugen enorm te verbeteren en ook hun lange termijn geheugen enorm te verbeteren, door te oefenen. Dit zijn prestatieverschillen die door 1 en dezelfde persoon kunnen worden bereikt, dus met hetzelfde DNA zijn enorme verschillen in prestaties te bereiken. Daarnaast is er geen samenhang tussen IQ en bijvoorbeeld het bereiken van een topniveau in schaken. Topschakers hebben geen hoger IQ, hun IQ varieert net zo als het IQ van niet-schakers.
Anekdotes van buitengewone prestaties van kinderen, wonderkinderen, zijn door ook Ericsson bestudeerd. Hij heeft geen enkele case gevonden die wetenschappelijk overtuigend bewijs gaf voor het oorzakelijke verband tussen natuurtalent en prestatie. Elk van de cases kan net zo goed verklaard worden door oefening, training, instructie. Het voorbeeld van de violiste Sarah Chang vindt Ericsson geen wetenschappelijk bewijs voor het bestaan van natuurlijke aanleg. Sarah’s ouders leerden Sarah viool spelen met de Suzuki-methode toen ze vier jaar oud was, op een specifiek soort viool. De ouders waren professionele musici, die hun kind zelf trainden. Sarah was enig kind. Er zijn geen opnames van Sarah’s prestaties tot haar 8ste, dus we kunnen niet objectief vaststellen hoe uitzonderlijk Sarah was voor die leeftijd. De opnames van haar voorstellingen vanaf haar 8ste zijn dus gebaseerd op minimaal 4 jaar zeer intensieve training op een speciale viool. Dat maakt het vergelijken van haar prestaties met andere kinderen van die leeftijd en met volwassenen moeilijk. We weten ook niet hoe Sarah werd getraind, er is weinig informatie beschikbaar over het type training dat zij kreeg van haar ouders en instructeurs. Toen Sarah 8 was trainde ze in elk geval 2 tot 3 uur per dag, volgens haar moeder. Sarah zelf zegt dat ze tot haar 18e levensjaar 4 uur per dag oefende. Hoe kan deze anekdote bewijzen dat Sarah’s prestaties veroorzaakt zijn door een aangeboren talent? Ericsson stelt dat deze, en alle andere anekdotes van wonderkinderen, geen wetenschappelijk bewijs vormen. In elk van de anekdotes van wonderkinderen kan de verklaring net zo goed zijn dat de kinderen oefenden, instructies kregen en getraind werden.
De stelling van sommige experts dat “ hoe hard we ook trainen we nooit hetzelfde niveau kunnen bereiken als iemand die een aangeboren talent ergens voor heeft” schuift Ericsson terzijde als niet-wetenschappelijk. Natuurlijk, als iemand op 30-jarige leeftijd begint met trainen voor de Olympische spelen zal die waarschijnlijk nooit hetzelfde niveau bereiken als iemand die van jongs af aan intentioneel heeft geoefend en zijn lichaam heeft veranderd door die oefening. Maar dat is geen bewijs voor het bestaan van aangeboren talent, noch voor het bestaan van een plafond aan wat iemand kan bereiken afhankelijk van zijn aangeboren talenten. De vraag die Ericsson interessant vindt is:”Zouden individuen toppresteerders kunnen worden als ze opgroeien in een stimulerende omgeving,veel intentioneel oefenen en gedegen instructie krijgen?”
Ericsson eindigt zijn hoofdstuk met de hoop uit te spreken dat in plaats van de wereld te versimpelen in de dichotomie van Pronats en Antinats, de wetenschap op zoek gaat naar antwoorden op de vragen:
“Wat is de structuur van superieure prestaties?”
“Hoe moet training eruit zien om superieure prestatieniveaus te bereiken?”
“Zijn er genen te vinden die bewijzen dat natuurlijke aanleg bestaat?”
 
 

De stelling van Gagné: aangeboren talent bestaat en bepaalt welk niveau we kunnen bereiken

In het boek The complexity of greatness zijn twee wetenschappers het met elkaar oneens. De ene wetenschapper is Gagné en de andere is Ericsson. Ze zijn het oneens over het bewijs voor het bestaan van aangeboren talenten en welke rol aangeboren talenten (als die bestaan) speelt in het bereiken van een bepaald prestatieniveau.
Wat zegt Gagné?
Gagné stelt dat natuurlijke aanleg bestaat. Hij bedoelt daarmee de mentale of fysieke vermogens waarvan de ontwikkeling sterk word beïnvloed door wat we genetisch hebben meegekregen en die de oorzaak zijn van de groei van competenties. Gagné stelt dat deze  natuurlijke aanleg een significante voorspeller is van wat je kunt bereiken op het gebied van de betreffende vaardigheid.
Hoe herken je de aanwezigheid van natuurlijke aanleg? Volgens Gagné is natuurlijke aanleg te zien aan het gemak en de snelheid waarmee een vaardigheid wordt aangeleerd.
Gagné zegt ook dat het bestaan van natuurlijke aanleg niet betekent dat die aanleg vastligt. Natuurlijke aanleg ontwikkelt zich verder door het volwassen worden en door informele oefening, zo stelt hij. De mate waarin die aanleg zich ontwikkelt wordt gedeeltelijk gecontroleerd en begrenst door wat we genetisch hebben meegekregen. Als je de natuurlijke aanleg niet hebt kun je oefenen wat je wilt, maar je bereikt nooit een topniveau, zo stelt Gagné.
Gagné zegt dat er een causaal verband bestaat tussen uitblinkende begaafdheid en uitblinkende competenties. Dus als je iemand ziet die een topniveau heeft bereikt, dan impliceert dat de aanwezigheid van natuurlijke begaafdheid. Hoewel mensen met een lage aanleg wel het talentenniveau kunnen bereiken als andere factoren heel gunstig zijn (interpersoonlijke en omgevingsfactoren zoals oefening), is er een plafond aan wat mensen kunnen bereiken als ze minder aanleg hebben.
Gagné verdeelt de wereld in Antinats en Pronats. Antinats definieert hij als wetenschappers en anderen die beweren dat het bestaan van natuurlijke aanleg niet is bewezen. Pronats zijn wetenschappers en mensen zoals Gagné zelf, die stellen dat er overduidelijk bewijs is voor het bestaan van natuurlijke aanleg en de cruciale rol die begaafdheid speelt in welk prestatieniveau je kunt bereiken.
Intelligentie is wat Gagné betreft een belangrijk bewijs voor zijn stelling dat natuurlijke aanleg bestaat en een controlerende rol speelt in wat mensen kunnen bereiken. Gagné verwijst hierbij naar het artikel “ Mainstream science on intelligence”. Gagné stelt dat de meeste wetenschappers het eens zijn dat intellectuele begaafdheid bestaat en de belangrijkste uiting is van natuurlijke aanleg.
Naast intelligentie, zo stelt Gagné, is ook in het fysieke domein duidelijk te zien dat natuurlijke aanleg bestaat. Gagné haalt hierbij de volgende stellingen van McArthur & North aan: “Sommige mensen trainen zich suf maar blijven diklijvige slappelingen terwijl anderen heel snel spieren ontwikkelen”.
Het derde type bewijs dat Gagné aanhaalt is anekdotisch van aard. Dorothy DeLay, bijvoorbeeld, herinnert zich haar eerste ontmoeting met topvioliste Sarah Chang, die destijds 5 of 6 jaar oud was. Ze vertelt dat ze enorm onder de indruk was van Sarah, omdat zij op zo’n jonge leeftijd al zo goed kon viool spelen. Hoe kun je stellen dat natuurlijke begaafdheid niet bestaat wanneer je wonderkinderen zoals Sarah met je eigen ogen kunt zien? Zo vraagt Gagné zich af. Hij vindt het een onnozele positie die Ericsson en andere “Antinats”  innemen als het bewijs van het bestaan van begaafdheid te zien is in wonderkinderen.
Wil je lezen wat Ericsson zegt? Lees dan hier verder.

Micro-groeiculturen

Micro-groeiculturen. In het boek van Mary Murphy beschrijft ze hoe een organisatiecultuur van genieën en een groeicultuur zich van elkaar onderscheiden. In een genieëncultuur wordt falen gezien als een teken van zwakte, in een groeicultuur wordt falen gezien als een interessant platform om samen te leren. In een genieëncultuur staat scoren voorop, in een groeicultuur staat leren en samenwerken voorop. Uit haar onderzoek naar mindsetculturen in organisaties bleek dat er, naast de organisatiecultuur, ook sprake is van microculturen: de cultuur in een team of in een kleinere unit in de organisatie. Die microcultuur kan afwijken van de organisatiecultuur.

 
Trainingen Progressiegericht Werken
 

 

Klik hier om meer te lezen