Wat maakt het nou uit wat er ten grondslag ligt aan goede prestaties?
In de vorige nieuwsbrief vatte ik de positie van twee wetenschappers hier samen: Gagné en Ericsson. Naar aanleiding daarvan vroeg iemand me:”Is die discussie niet heel academisch en niet zo relevant voor ons praktische leven?” Een leuke vraag, waarop ik hier mijn antwoord probeer te geven.
Gagne bedoeld met begaafdheid de aangeboren/natuurlijke aanleg voor een bepaalde vaardigheid. Hij stelt dat deze natuurlijke aanleg voor een bepaalde vaardigheid een plafond zet op wat we mbt die vaardigheid kunnen bereiken. Dus als je geen aanleg hebt voor pianospelen zul je nooit een toppianist worden, ongeacht hoeveel je oefent. Ericsson stelt dat er geen bewijs is gevonden dat er een gen of zetje van genen bestaat die ten grondslag ligt aan toppresteren en dat deliberate practice noodzakelijk is voor het bereiken van een topniveau.
Noch Ericsson, noch Gagne ontkennen dat mensen verschillen in de mate waarin ze een vaardigheid beheersen. Muzikale topprestaties, toppresteerders in verkopen etc bestaan natuurlijk. Ericsson en Gagne verschillen in hun uitleg waar deze verschillen in presteren vandaan komen.
Dat je met je eigen ogen kunt zien dat iemand ergens heel goed in is, wil niet zeggen dat dat een bewijs is voor het bestaan van aangeboren talenten. Hoe is dat topfunctioneren tot stand gekomen? En kan, onder de juiste omstandigheden en met de juiste training, iedereen een topniveau bereiken? Dat zijn de vragen die Ericsson opwerpt en Gagne terzijde schuift als niet interessant.
Ik ben er geen voorstander van om mensen voor te schrijven dat ze zich moeten verbeteren of een topniveau moeten bereiken. Dat kunnen mensen alleen zelf beslissen. Wat de discussie wat mij betreft relevant maakt is:
1. als mensen geloven dat talenten/begaafdheid aangeboren zijn en een plafond stellen aan wat ze kunnen bereiken mbt een bepaalde vaardigheid (Gagné’s stelling), dan is dit geassocieerd met een statische mindset mbt die vaardigheid. Een statische mindset correleert met lagere prestaties, faalangst, een geneigdheid tot competitie. Een groeimindset kenmerkt zich door de overtuiging dat, ongeacht waar je nu staat, je altijd beter kunt worden. En dat inspanning normaal en noodzakelijk zijn om beter te worden (Ericsson’s stelling). Een groeimindset correleert met hogere prestaties, plezier in leren en een geneigdheid tot samenwerken.
2. als mensen wel iets willen doen met hun vermogens, maar ze gaan ervan uit dat deze aangeboren zijn en er een plafond zit aan wat ze kunnen bereiken op dit gebied, dan kunnen ze tot de conclusie komen dat het geen zin heeft om zich in te spannen. Als het echt zo is dat er een plafond zit aan wat we kunnen bereiken als gevolg van welke aangeboren begaafdheden we hebben, dan zou dit de keuze voor hoe je je (werk-)leven inricht sterk bepalen. Het heeft immers geen zin iets te proberen te leren als je het eigenlijk niet kunt leren. Als je daarentegen ervan uit gaat dat je je vermogens kunt ontwikkelen en dat inspanning normaal is om beter te worden, dan kun je kiezen om je te richten op iets dat je interessant vindt ongeacht of je er een aangeboren talent voor zou hebben of niet.
Kortom, beter worden en progressie bereiken is zeker niet altijd nodig. Als je tevreden bent met wat je nu kunt, dan kan dat prima zijn. Maar als je graag beter wilt worden, graag iets wilt bereiken dat belangrijk voor je is, dan wordt het cruciaal wat je tegen jezelf zegt over je vermogen om dat te kunnen bereiken.
Vandaar dat ik deze wetenschappelijke discussie zo relevant vind voor mijn eigen praktische leven en dat van de mensen om me heen.