Progressiegerichte taal is subtiel, omdat we ons realiseren dat subtiel verschillende woorden een groot effect kunnen hebben op je gesprekspartner en dus op hoe de dingen na het gesprek verder gaan. Een voorbeeld hiervan zijn de woorden ‘Ik wil’ en “Jij moet” en “Jij zult”. Wat denk je dat het effect is van dergelijke woorden op kinderen?

Reactie van kinderen

Deze week werkte ik meerdere dagen met professionals die met kinderen en jongeren werken, zoals docenten in een onderwijsinstelling en een ambulant team in de jeugdzorg. Het antwoord op de vraag of/wat het effect is van dit soort woorden op kinderen was een onderdeel van die sessies. We keken onder andere naar dit filmpje van Wendy Grolnick, onderzoekster.
Kinderen reageren slecht op woorden als ‘jij moet’ en ‘ik wil’ van hun ouders of docenten. Een van de onderzoeken die dit specifiek aantoont is het onderzoek van Knoester. Hij deed een experimenteel onderzoek waaruit die sterke negatieve impact van dergelijke woorden bleek.

Je droomhuis schilderen

Hij liet kinderen verven, met allerlei materialen en legde ze uit dat hij graag wilde dat ze een huis gingen verven waarin ze graag zouden wilden wonen. Hij verdeelde de kinderen in drie groepen en hij gaf ze een van de volgende drie instructies:

  1. Tegen de eerste groep kinderen zei hij niks anders dan de opdracht om een huis te schilderen waarin ze graag zouden willen wonen.
  2. Tegen de tweede groep kinderen zei hij: ’Voor je begint met verven wil ik je een paar dingen vertellen over wat de bedoeling is bij het verven zometeen. Ik weet dat het soms best leuk kan zijn om met verf te kliederen. Het is alleen belangrijk dat de ruimte en het materiaal netjes blijft, zodat kinderen die na jullie komen de verf en kwasten ook nog goed kunnen gebruiken. Het kleinere papier is bedoeld om op te verven, en het grotere papier is bedoeld als onderlegger zodat de tafel netjes blijft. Het is natuurlijk goed als de verf schoon blijft, dus voordat je je kwast in een nieuwe kleur doopt kun je hem het beste even afwassen n het water en afvegen met de keukenrol’.
  3. Tegen de derde groep kinderen zei hij: ’Voor je begint wil ik je wat dingen vertellen waaraan je je moet houden. Je moet de verf schoonhouden en dus moet je je verfkwast steeds afwassen en met keukenrol afvegen voor je de kwast in een nieuwe kleur doopt. Je moet het grotere papier schoon houden en alleen op het kleinere papier verven. Kortom, ik wil dat je een lief meisje/jongetje bent en geen troep maakt met verf.’

Intrinsieke motivatie

Na tien minuten schilderen gaf de onderzoeker de kinderen twee nieuwe velletjes papier en vertelde ze dat ze die mochten gebruiken om nog wat te schilderen of dat ze mochten gaan spelen met de puzzels aan de tafels in de hoek van de kamer. Een onderzoeksassistent timede vervolgens hoeveel tijd de kinderen besteedden aan vrijwillig verder schilderen, gedurende de volgende 8 minuten.

Doorschilderen

De eerste en tweede groep kinderen besteedden ongeveer dezelfde hoeveelheid minuten aan vrijwillig doorschilderen op de nieuwe velletjes papier. De kinderen in de eerste twee groepen besteedden daarbij bijna twee keer zoveel tijd aan vrijwillig doorschilderen dan de kinderen in de derde groep. Daarnaast schilderden de kinderen in groep 3 veel minder creatieve huizen, met minder kleur en minder spontane eigen bedenksels. Ook waren hun tekeningen technisch minder goed.

Grenzen stellen

Kortom; als je grenzen stelt die je goed uitlegt en onderbouwt, met begrip voor het perspectief van de kinderen en zonder gebruik te maken van woorden als ‘moeten’ en ‘zullen’ heeft dit geen negatief effect op de intrinsieke motivatie. Maar als je controlling taal gebruikt bij het stellen van grenzen, heeft dit een sterk negatief effect op de intrinsieke motivatie.

Structuur

Hoe verhoudt zich dit tot het bieden van structuur, vragen veel mensen zich af. Kinderen hebben toch regels nodig? Dat klopt. Structuur bieden is vaak nodig zodat kinderen veilig blijven (raak het vuur in de openhaard niet aan). Zeker zo belangrijk is het dat structuur kinderen leert dat hun acties ertoe doen. Structuur maakt hun omgeving voorspelbaar en geeft ze de perceptie dat ze invloed hebben op wat er gebeurt. Dat geeft hen een basisgevoel van competentie; ze kunnen handlen wat er op hen afkomt. De perceptie van competentie is een van de drie psychologische basisbehoeften.

Kwaliteit van motivatie

De manier waarop je over die structuur communiceert maakt het verschil tussen gecontroleerde motivatie en autonome motivatie.
Als je tegen je kind zegt: ’Je moet om 9 uur naar bed. Je moet daarom op de klok kijken en als het kwart voor negen is moet je naar boven gaan. Begrijp je dat goed? Als je het niet doet moet je voor straf de rest van de week een half uur eerder naar bed’. Ouders die op deze manier communiceren combineren structuur met controle en druk. Lees hier meer over het effect van controle en druk op de kwaliteit van motivatie.

Autonomie ondersteunend communiceren

Structuur bieden met autonomie zou er zo uit zien: “Ik weet dat je ’s avonds het liefst nog tot laat doorgaat met gamen, zeker als je midden in een wedstrijd zit. Het is alleen belangrijk voor je om genoeg slaap te krijgen. Mensen die genoeg slaap krijgen zijn de volgende dag lichamelijk fitter en ze voelen zich daardoor geestelijk ook beter. Daarom is het de bedoeling dat je ‘s avonds op tijd gaat slapen. Wat zou jij een goede tijd vinden, kwart voor negen of negen uur? En hoe zou je het voor elkaar  kunnen krijgen om dan ook echt in je bed te liggen?’ Lees hier over het effect van autonomie-ondersteuning op de kwaliteit van motivatie.

]