Alles wat in dit boek staat is waar *en andere denkfouten. Dat is de titel van het nieuwste boek van Maarten Boudry en Jeroen Hopster. Het boek behandelt 49 denkfouten die ze auteurs anno 2019 denken te herkennen in de samenleving.

Waarom dit boek

De auteurs leggen uit dat discussies bedoeld zijn om dichter tot de waarheid te komen. In discussies gebruiken we argumenten, met als doel om sneller tot de waarheid door te dringen. Aristoteles beschreef 13 argumenten die overtuigend lijken, maar die in werkelijkheid niet deugen. Dat noemen we denkfouten. Boudry en Hopster updaten dit lijstje van 13 denkfouten en breiden het uit tot 49. Elke denkfout wordt in ongeveer 2,5 pagina uiteengezet. Van dubbelzinnige diepertjes tot fundamentisme. Ik haal er een paar denkfouten uit.

Democratische drogreden

In een hoofdstukje van Jeroen Hopstra beschrijft hij de democratische drogreden. Hopstra schrijft: ‘In een politieke context is democratie doorgaans wenselijk, om een begrijpelijke reden: als een overheid beslissingen neemt uit naam van het collectief, dan is het prettig dat ze de steun heeft van de meerderheid. Maar zodra het niet gaat om politieke, maar om feitelijke vraagstukken, is de stem van de meerderheid een stuk minder waard’. Als de meerderheid ergens van overtuigd is en een bepaalde mening is toegedaan is dat nog geen bewijs dat die overtuiging of die mening daadwerkelijk klopt. Verwijzen naar ‘de meerderheid van de Nederlanders vindt xx’ is geen goed argument dat xx ook echt klopt. De tegenhanger van de democratische drogreden is de zalmzucht, en dat is de denkfout dat omdat iemand kritisch is hij wel gelijk zal hebben. Tegen de stroom inzwemmen is nog geen bewijs dat je gelijk hebt.

Gelegenheidsrelativisme

Boudry schrijft een hoofdstukje over een denkfout die hij gelegenheidsrelativisme noemt. Hij beschrijft eerst de stelling ‘de waarheid is relatief’. Als iemand dit werkelijk gelooft is het de grootste denkfout uit de geschiedenis, zo legt Boudry uit, immers als de waarheid relatief is dan is die stelling zelf relatief en heft ze zichzelf op. Maar, zo schrijft Boudry, de denkfout die hij vaker ziet is gelegenheidsrelativisme. Want er is eigenlijk niemand die echt gelooft dat de waarheid relatief is (als je immers valselijk beschuldigd wordt pleit je hartstochtelijk voor je onschuld). Dat waarheid een sociale constructie zou zijn gebruiken mensen, zo zegt Boudry, eigenlijk vooral als gelegenheidsargument. Als een handige troefkaart als het ze uit komt. Als ze bijvoorbeeld geen stelling durven nemen tegen onrecht en dan maar zeggen ‘ach ja, het is nu eenmaal hun cultuur om xxx’.

Aanscherpen

Door de korte hoofdstukjes is het boek zo uitgelezen. De schrijfstijl is humoristisch en scherp en achter sommige eenvoudige zinnen schuilt een wereld aan complexiteit. Je kunt aan de hand van het boekje kritisch nadenken over je eigen denkfouten. Ook kun je de denkfouten in redeneringen van anderen beter herkennen en plaatsen. Omdat rationeel nadenken aan de basis staat van progressie is het bestuderen van dit boekje voor iedereen een goed idee.

(te) simpel?

Sommige denkfouten zijn wat mij betreft wat te kort door de bocht beschreven en daardoor missen ze voor mij overtuigingskracht. Zo beschrijft Boudry de denkfout ‘niet allemaal hoor!’ die in mijn ogen niet goed uit de verf komt. Boudry stelt dat een voorkomende denkfout is dat veralgemeniseren fout is. Hij onderbouwt dat met de observatie dat mensen in een kramp schieten wanneer er in algemene termen over een bevolkingsgroep wordt gesproken. Dus als mensen in een kramp schieten bij veralgemeniseringen en dan zeggen ‘maar niet allemaal hoor!’ is dit een voorbeeld van de denkfout dat veralgemeniseren verkeerd is. Boudry haalt een paar argumenten aan waarom veralgemeniseren niet verkeerd is: stereotypen kloppen vaak met de werkelijkheid, departementen sociologie, criminologie en politieke wetenschappen doen niets anders dan veralgemeniseren, en iedereen weet wel dat er altijd afwijkingen van de stereotype zijn.

Maar niet allemaal hoor!

Ik denk dat er twee problemen zijn met deze redenering. Ten eerste denk ik dat Boudry te optimistisch is. Hij sluit zijn hoofdstuk af met de zin: Maar dat niet alle zwanen wit zijn, dat weten we heus wel. Dat geloof ik nou net niet, dat ‘we’ dat heus wel weten. Boudry natuurlijk wel, maar als je bijvoorbeeld een kind laat opgroeien met stereotype ideeën over diens rol in de maatschappij denk ik niet dat dat kind snapt dat hij zich niet hoeft te gaan gedragen zoals stereotiep van hem verwacht wordt. Ik denk dus dat de opmerking ‘maar niet allemaal hoor’ juist een belangrijke en waardevolle rol te spelen heeft in het dichter bij de waarheid komen (in plaats van een denkfout te zijn).

Ten tweede denk ik dat veralgemeniserende opmerkingen over bevolkingsgroepen wellicht waar kunnen zijn, we hebben daarmee nog geen enkele informatie over hoe die veralgemenisering tot stand heeft kunnen komen. Wanneer we in stereotypen praten en denken, creëren we diezelfde stereotypen en houden we de bestaande in stand. Niet allemaal hoor lijkt me eerder een belangrijk tegengeluid tegen onze neiging om te denken in stereotypen dan een denkfout. En die kritische manier van denken (niet allemaal hoor) brengt ons dichter bij de waarheid.

Alles wat in dit boek staat is waar

Een lezenswaardig boek en een geschikt cadeautje voor de komende feestdagen, volgens mij. Waarschijnlijk kun je leuke en interessante gesprekken krijgen met anderen wanneer je deze denkfouten eens samen bespreekt. Het voordeel daarvan is ook dat je elkaar niet de les gaat lezen, maar het hebt over een boekje dat tussen jullie op tafel ligt. En praten over ideeën van auteurs van een boek in plaats van over de denkfouten die je hoort in de redeneringen van je oom tijdens het kerstdiner, kan ook mooi de wafelijzermoraal voorkomen.