8 vragen bij seksegerelateerde waarheidsclaims; 8 dingen die je moet weten over gender en gedrag en die een gids vormen voor academici, journalisten, ouders, diversiteitsprofessionals, tweeters en alle anderen. Drie onderzoekers schreven deze 8 dingen in een artikel, waarmee je waarheidsclaims over sekse, gender, brein en gedrag kunt onderzoeken. De drie neurowetenschappers zijn Fine, Joel en Rippon.

Waarheidsclaims

En passant uitspraken en waarheidsclaims over sekseverschillen die het waard zijn om niet klakkeloos over te nemen zijn overal te vinden. Een simpel voorbeeld is in een artikel zoals dit. In het artikel wordt gesteld dat de toegenomen interesse in wiskunde onder meisjes de afgelopen jaren komt doordat exacte vakken taliger zijn geworden. “Dat past over het algemeen beter bij meisjes dan bij jongens”, zo stelt Eustatia. Hoe kun je weten of dit soort stellingen, die en passant worden geuit, feitelijk kloppen? Als je diversiteitsbeleid onderbouwt met bijvoorbeeld de stelling dat vrouwen en mannen verschillende kwaliteiten inbrengen vanwege hun gender, dan zou het mooi zijn als dit soort stellingen ook daadwerkelijk kloppen.

8 vragen bij seksegerelateerde waarheidsclaims

De 8 dingen die de drie onderzoekers op een rij hebben gezet helpen die inschatting te kunnen maken zijn de volgende:

Vraag 1. is het verschil echt?

Wanneer een wetenschapper een sekse gerelateerd verschil in gedrag of brein rapporteert te hebben gevonden, hoe weet je dan of dat verschil echt is of een false positive? Alleen een significant verschil is immers een daadwerkelijk verschil en geen toevalligheid. Er zijn drie dingen die verstandig zijn om in ogenschouw te nemen:

  1. de steekproefgrootte: een significant verschil in een kleine steekproef is over het algemeen minder overtuigend dan een significant verschil in een grote steekproef.
  2. onderzoeksvrijheid & false replication: onderzoekers hebben een bepaalde mate van vrijheid in welke items ze meenemen in hun onderzoek en hoe ze die items operationaliseren. Als er een replicatie wordt gevonden van een seksegerelateerd verschil in gedrag en brein, op welke items is het gerapporteerde significant seksegerelateerde verschil dan gebaseerd? Is in de replicatie dezelfde operationalisatie gehanteerd als in de oorspronkelijke studie?
  3. publication bias: er is sprake van ijsberg-achtige literatuur omdat studies waarin een significant verschil wordt gevonden veel meer kans lopen gepubliceerd te worden dan de vele studies waarin geen sekseverschil werd gevonden.

Deze drie aspecten zijn voor vrijwel alle onderzoeksgebieden relevant, maar spelen vooral een grote rol in onderzoek naar biologische sekse, gender, brein en gedrag. Sinds jaar en dag wordt in allerlei onderzoeken het item ‘geslacht’ meegenomen. in onderzoeksdatabases kun je zoeken op ‘verschillen’ maar niet op ‘overeenkomsten’, waardoor veel onderzoeken waarin geen verschillen tussen de seksen worden gevonden onder de radar blijven. De definitie van mannelijk en vrouwelijk is onderhevig aan grote veranderingen en wat in de ene studie wordt gezien als mannelijk gedrag wordt in de andere studie gezien als vrouwelijk gedrag. Zie ook hier.

Vraag 2. hoe groot is het verschil?

Stel dat er sprake is van een daadwerkelijk gevonden seksegerelateerd verschil. Dan is de volgende vraag: hoe groot is dit verschil? Is er veel of weinig overlap? Mannen zijn bijvoorbeeld significant langer dan vrouwen, maar er is nog steeds sprake van overlap, dus niet alle mannen zijn langer dan vrouwen. Een statistisch significant verschil zegt nog niks over de grootte van dat gevonden verschil. Uit breinonderzoeken blijkt dat er een grote overlap is tussen mannelijke en vrouwelijke breinen. Data in 20.000 verschillende studies waarin 12 miljoen participanten betrokken waren toonde een overall effect size van 0.21 waarbij 85% van de verschillen tussen mannen en vrouwen heel klein tot klein waren. Dat betekent in de praktijk dat je geen betekenisvolle voorspelling kunt doen van hoe het brein van de man of vrouw die je tegenover je hebt eruit ziet, noch over de vermogens van de persoon. Bijvoorbeeld: in een studie met meer dan 90.000 vrouwen en 111000 mannen bleek dat het sekseverschil in mentaal rotatievermogen d=0.47 was. Dat betekent dat 32% van de vrouwen hoger scoort in mentaal rotatievermogen dan de gemiddelde man.

Vraag 3. over welk verschil gaat het?

De derde vraag gaat over de aard van het verschil: is het statisch of variabel? Is het verschil leeftijdsgerelateerd of contextgerelateerd of is het op alle leeftijden en in alle contexten aanwezig? Het grootste breinverschil dat wordt gevonden tussen mannen en vrouwen is de grootte van de intermediate nucleus van de hypothalamus. Maar dit verschil is niet meer te vinden in de leeftijdscategorie boven de 45. Een ander verschil dat wordt gevonden is dat mannen meer extreem laag en hoog scoren dan vrouwen op bepaalde educatie-items. Maar dit verschil is niet hetzelfde als je kijkt naar etnische groepering. Onder Noord-Amerikaanse jongens en meisjes wordt op een bepaalde leeftijd bijvoorbeeld gevonden dat er iets meer jongens dan meisjes op het hoogste percentiel scoren in wiskundig vermogen, maar onder Aziatisch-Amerikaanse meisjes en jongens wordt het tegenovergestelde gevonden. Kijk dus goed of een gerapporteerd verschil statisch is of variabel (bijvoorbeeld leeftijds- en contextafhankelijk).

Vraag 4. waar komt het verschil vandaan?

Er is bij sekseverschillen onderscheid te maken tussen directe effecten en indirecte effecten. Een direct effect is een genetisch en hormonaal effect: een direct pad tussen biologische sekse en brein en gedrag. Wanneer er een verschil wordt gerapporteerd wordt er vaak (impliciet) vanuit gegaan dat er sprake is van een direct effect. Maar er is een indirect pad dat de bron van het verschil kan zijn: medierende variabelen zoals socialisatie en context. Daarnaast blijkt dat socialisatie en biologische sekse elkaar zelfs beïnvloeden. Het testosteron gehalte in mannen en vrouwen wordt bijvoorbeeld beïnvloed door de context (competitief of verzorgend) waarin deze mannen en vrouwen zich bevinden. Zie ook hier.

Vraag 5. waar leidt het toe?

Als er een seksegerelateerd verschil is gevonden in brein of gedrag, wat is dan de praktische relevantie daarvan? Kun je op basis van dat gevonden verschil iets voorspellen over het brein of het gedrag van de persoon tegenover je? De kans dat twee mensen van dezelfde sekse een soortgelijk brein hebben en gedrag vertonen is net zo groot als de kans dat twee mensen van een verschillende sekse een soortgelijk brein hebben en gedrag vertonen. Dat komt omdat het menselijk brein een mozaïek is van allerlei verschillende breinkenmerken en breinen niet kunnen worden gecategoriseerd in twee types: mannelijk of vrouwelijk.

Daarnaast is er sprake van een compensatie-effect. Een breinverschil dat samenhangt met gelijk gedrag in plaats van met verschillend gedrag. Bijvoorbeeld: mannen en vrouwen gedragen zich vaak op dezelfde manier ondanks fysiologische en chemische verschillen. Zo is bij bepaalde knaagdieren te zien dat verschillen tussen mannetjes en vrouwtjes zich vertaalt in hetzelfde verzorgende gedrag ten aanzien van hun jongen. De chemische en fysiologische verschillen hebben een compenserende functie zodat mannetjes en vrouwtjes hetzelfde verzorgende gedrag hebben naar hun nageslacht.

Vraag 6. hoe vertaalt breinverschil zich naar gedrag?

Hoewel de verschillen klein zijn en er meer sprake is van mozaïeken dan van mannelijke of vrouwelijke breinen, worden er sekseafhankelijke breinverschillen gevonden. Wat kunnen we zeggen over hoe die kleine gemiddelde sekseafhankelijke breinverschillen zich vertalen naar gedrag? Claims dat een bepaald breinkenmerk zich vertaalt in bepaald gedrag kun je beter met grote scepsis tegemoet treden.

Er is namelijk sprake van een ‘degeneracy principle’. Dat betekent dat er veel verschillende breinactiviteit gepaard kan gaan met hetzelfde gedrag. Als wetenschappers bepaalde breinactiviteit zien is het wel verleidelijk om die breinactiviteit te verklaren op een manier die past bij de traditionele ideeën die bestaan over wat mannelijk en vrouwelijk is.

Zo werd bijvoorbeeld in een studie die beoogde aan te tonen dat vrouwen emotioneler zijn dan mannen gevonden dat mannen juist een sterkere angstrespons hadden dan vrouwen, waarna de wetenschappers de conclusie veranderden in: mannen zijn agressiever.

Of het voorbeeld van twee onderzoeken, waarbij in het ene onderzoek wordt gevonden dat mannen één kant van hun brein gebruiken bij ruimtelijke inzicht taken en in het andere onderzoek juist werd gevonden dat mannen beide hersenhelften gebruikten bij ruimtelijke inzicht taken maar beiden onderzoeken vervolgens op basis van hun resultaten tot de conclusie kwamen dat dit de reden is dat mannen beter ruimtelijk inzicht zouden hebben.

Vraag 7. vergelijkingen met dieren?

Veel vroege studies naar de link tussen biologische sekse en gedrag zijn gedaan onder niet-menselijke dieren. Onderzoek bij niet-menselijke dieren kan zeker veel nuttige informatie opleveren, maar:

  • de gevonden resultaten kunnen niet een op een worden overgenomen als geldend voor mensen;
  • er worden verschillen gevonden in seksegerelateerde effecten bij zoogdieren en knaagdieren en zelfs binnen dezelfde diersoort worden verschillende effecten gevonden
  • het is belangrijk dat het onderzoek niet alleen de sekse maar ook de omgevingsfactoren (waaronder het immuunsysteem, toegediende drugs et cetera) meeneemt in de analyses.

Vraag 8. evolutionaire verklaring?

Vraag 8 van de 8 vragen bij seksegerelateerde waarheidsclaims is: wordt er bewijs geleverd dat de eigenschap ten aanzien waarvan een sekseverschil wordt geclaimd evolutionair verklaard kan worden? Het is verleidelijk om een gevonden verschil een evolutionaire verklaring te geven. Verschillen tussen mannen en vrouwen is het product van seksuele selectie: je hebt grotere kans op reproductie wanneer je als man agressief bent bijvoorbeeld. Dit soort redeneringen zijn uiteraard moeilijk te bewijzen, we kunnen niet even terug in de tijd om te observeren of agressie inderdaad tot reproductiesucces leidde. Maar uit onderzoek van bijvoorbeeld Fuentes (2012) lijkt het gerechtvaardigd te stellen dat er geen eenduidige relatie is tussen agressie en reproductiesucces.

Evolved is niet hetzelfde als genetisch geërfd: dus bepaalde seksegerelateerde gedragingen kunnen zich hebben ontwikkeld zonder dat er een genetische oorzaak aanwezig is. De ontwikkeling van seksegerelateerd gedrag, generatie op generatie, kan net zo goed komen door seksespecifieke omgevingsfactoren en -ervaringen. Is er bewijs dat de eigenschap ten aanzien waarvan een sekseverschil wordt geclaimd erfelijk is? Of zou er sprake kunnen zijn van andere mechanismen, zoals culturele normen?

8 vragen bij seksegerelateerde waarheidsclaims

Het laatste woord is zeker niet gezegd over dit onderwerp. Ik denk dat er, naast consensus, nog veel discussie onder wetenschappers bestaat over de opzet, uitvoering en de conclusies die we kunnen verbinden aan onderzoek naar sekse, gender, brein en gedrag. Daarom denk ik dat voorzichtigheid in wat we in het dagelijks leven claimen te weten over (verschillen tussen) tussen seksen gepast is en dat we beslissingen zoals een vrouwenquotum niet kunnen legitimeren door te stellen dat vrouwen andere kwaliteiten inbrengen dan mannen.

Deze 8 vragen bij seksegerelateerde waarheidsclaims kunnen een goed startpunt zijn om te kunnen beslissen of en zo ja in welk soort situaties biologische sekse een bepalende rol speelt. Ik stel vooralsnog vraagtekens bij de relevantie van het indelingscriterium van de biologische sekse voor het dagelijks leven.