Mensen in consumptiemaatschappijen rapporteren gelukkiger te zijn dan mensen in niet consumptiemaatschappijen. Maar het is niet het consumptie-aspect dat dit veroorzaakt. Onder consumeren wordt verstaan het kopen, bezitten en gebruiken van commercieel geproduceerde goederen en diensten die niet nodig zijn voor het vervullen van onze basisbehoeften.
Hoe komt het dan wel dat mensen in consumptiemaatschappijen rapporteren gelukkiger te zijn? Consumptiemaatschappijen blijken hoge kwaliteit van onderwijs te hebben, een hoge levensverwachting, grotere politieke, religieuze en artistieke vrijheid, meer keuze in entertainment, voedsel en recreatie en meer diensten en producten voor fysieke gemakken. Welke aspecten hiervan daadwerkelijk bijdragen aan welbevinden en welke niet is nog volop in onderzoek.
De relatie tussen geld en geluk is complex. Uit het onderzoek naar welbevinden en materialisme blijkt dat voor mensen die niet arm zijn, het nastreven van een hoger inkomen als doel op zich niet leidt tot meer welbevinden. Je inkomen verhogen als doel op zich is een extrinsiek doel en het najagen van extrinsieke doelen hangt samen met minder welbevinden in plaats van meer. In welvarende landen waar de inkomensongelijkheid niet groot is, is het welbevinden van mensen hoger dan in landen waar een grote inkomensongelijkheid is en er armoede heerst.
Als je geld hebt, waar kun je het dan het beste aan uitgeven om je welbevinden langdurig te vergroten? Geld uitgeven blijkt de meeste langdurige voldoening te geven wanneer het besteed wordt aan:
• Liefdadigheid
• Dingen die helpen om sociale relaties te onderhouden
• Ervaringen in plaats van producten, wanneer het doel is om een levenservaring op te doen
• Sparen