Een groep honoursstudenten die sinds een paar maanden met elkaar samenwerkten, had een vaardigheidstraining, waarbij de theorie van problem solving werd behandeld.

Problem Solving

Eerst legde de docent hen uit dat problem solving als volgt gaat:

  1. je analyseert een probleem
  2. je benoemt het gemeenschappelijke doel
  3. je benoemt criteria waaraan mogelijke oplossingen moeten voldoen
  4. je kijkt hoe alle oplossingen die je kunt bedenken aan die criteria voldoen

Toen de docent dit had uitgelegd gaf hij de studenten de opdracht om in de werkgroepjes waarin ze tot nu hadden samengewerkt bij elkaar te gaan zitten, en te gaan praten over stap 1. Dat hield concreet in dat de studenten moesten uitwisselen welke problemen ze zagen in hun werkgroepje en dat ze die problemen moesten gaan analyseren. Ze moesten zich uitsluitend richten op het bespreken van stap 1 die middag, want ze moesten leren problemen grondig te analyseren.

Alarmbellen

Er waren vier werkgroepjes. In een van die werkgroepjes zat een student bij wie de alarmbellen afgingen. Terwijl hij met zijn medestudenten naar het lokaal liep waar ze zouden moeten gaan uitwisselen welke problemen ze ervoeren, dacht hij razendsnel na. Hij zag twee opties. Ofwel hij deed wat er van hem verwacht werd ofwel hij deed waarin hij geloofde. Iedereen nam plaats in het lokaal en men keek elkaar aan.

Beter

De student wiens alarmbellen waren afgegaan nam het woord:
“Okay mensen, ik wil graag even iets zeggen voor we beginnen. Volgens mij hebben we de afgelopen maanden met heel veel plezier met elkaar aan ons honoursproject gewerkt (de andere studenten knikten) en hebben wij als groep helemaal geen probleem. Wat vinden jullie ervan als we deze tijd niet gebruiken om actief op zoek te gaan naar problemen waar we tot nog toe geen last van hebben, maar in plaats daarvan onszelf de vraag gaan stellen:”Wat kan er nog beter dan het nu al gaat?” Het zou immers onzinnig zijn als we aan het einde van de middag weggaan met problemen die we daarvoor nog niet hadden”.

Focus op progressie

De medestudenten vonden het een goed voorstel en de rest van de middag kwamen er allemaal goede ideeën voor verdere verbetering. Zo kwamen er concrete stappen naar voren om dingen die de studenten met z’n allen moesten doen ook daadwerkelijk te doen en om hun overlegsessies nog efficiënter aan te pakken. Na afloop van de bijeenkomst waren alle studenten in het werkgroepje tevreden en was de onderlinge band verder versterkt. Ze gingen gezellig met elkaar koken en eten.

Stagnatie

Zo niet de andere drie werkgroepjes. Zij hadden de opdracht wel uitgevoerd zoals de docent hen had opgedragen. In twee van de drie werkgroepjes kwam men erachter dat er allerlei problemen speelden waarvan ze het bestaan niet wisten. Deze studenten kwamen met bedrukte gezichten de sessie uit. Ze hadden zich niet gerealiseerd dat hun medestudenten met al die problemen rond liepen en waren pessimistisch over het samenwerken met elkaar in het vervolg van hun honoursproject. In het derde werkgroepje was het resultaat van de middag nog slechter. Zij moesten onder begeleiding van de docent tot in de avond blijven praten, omdat de studenten vastliepen in het analyseren van de problemen. Want wat was nou de oorzaak van alle problemen? Wiens schuld was het? Hoe was het zo gekomen? Er kwamen steeds meer problemen bij.

Voorkomen van probleeminductie

De ‘alarmbellen-student’ en zijn medestudenten waren opgelucht toen ze zagen in welke misère de andere groepjes terecht waren gekomen. Zij hadden een effectieve manier gevonden om probleeminductie te voorkomen. Ze hadden zin om samen verder te gaan met hun honoursproject.

]