Momenteel lees ik het boek The Science of Expertise van Hambrick et al. Dat doe ik omdat ik mezelf wil blijven uitdagen boeken te bestuderen van mensen die andere overtuigingen hebben dan ik heb. In dit geval verschillen mijn overtuigingen van die van Hambrick op het gebied van de beslissende rol die aangeboren talent speelt in het bereiken van een expertniveau in een bepaald domein.

Er staat veel lezenswaardigs in dit boek. In deze post licht ik een hoofdstuk eruit, geschreven door Drake en Winner, waar ik minder enthousiast over ben. Het hoofdstuk is getiteld “Waarom deliberate practice niet genoeg is, het bewijs van talent in tekenen’. Eerst een beknopte samenvatting van dit hoofdstuk en daarna mijn reflecties erop:

Deliberate practice is hard werken

Volgens Drake en Winner is de definitie van deliberate practice: hard werken. In dit hoofdstuk zeggen de auteurs te gaan bewijzen dat talent een doorslaggevende rol speelt in het verwerven van expertise in tekenen. Ze zeggen te bewijzen dat individuele verschillen in aangeboren aanleg bestaan in tekenen, maar ook in elk ander domein.

Talent is aanleg en hoge motivatie

De definitie van talent, die de auteurs introduceren is, aangeboren aanleg voor tekenen inclusief een hoge motivatie. Hoge motivatie is een inherent onderdeel van hoge aanleg, wat hen betreft. Hoge motivatie betekent een hoge interesse en een sterke drive om beter te worden in dat domein.

Het isoleren van aanleg en oefening

De auteurs geven toe dat het onmogelijk is om aanleg te isoleren van oefenen. Kinderen met veel aanleg oefenen ook altijd veel, zeggen ze. Het is dus niet goed mogelijk om te kunnen bepalen welk deel van het functioneren op een hoog niveau in tekenen veroorzaakt wordt door aanleg. Toch stellen ze dat oefenen zonder dat je aanleg hebt niet genoeg is om een hoog niveau van expertise te kunnen verklaren.

Weinig aanmoediging voor tekenwonderkinderen

Er zijn weinig wonderkinderen op het gebied van tekenen, zo leggen ze uit, omdat er weinig culturen zijn die tekenen een waardevolle en belangrijke vaardigheid vinden.  Daarom worden kinderen met een talent voor tekenen vaak niet aangemoedigd om te gaan tekenen en te gaan oefenen met tekenen. Maar ze bestaan wel. En dat ze bestaan is een bewijs van aangeboren aanleg in tekenen.

Wonderkinderen in tekenen zijn fundamenteel anders

Wonderkinderen in tekenen zijn niet alleen veel vaardiger in tekenen dan gewone kinderen, ze zijn ook fundamenteel anders. De auteurs stellen dat:

  • Degenen die experts worden in tekenen laten een hoog vaardigheidsniveau zien voordat ze intensief beginnen te oefenen met tekenen;
  • Gewone kinderen kunnen niet worden gemotiveerd of gedwongen om zoveel te tekenen als de degenen die expert worden uit zichzelf doen;
  • Kinderen die talent hebben voor tekenen hebben heel andere manier van tekenen dan kinderen die gewoonweg hard werken om te leren tekenen;
  • Kinderen die talent hebben voor tekenen zijn ook vaak linkshandig, hebben een variatie aan visueel-spatiele sterktes en hebben moeite met taal. Dat suggereert dat talent voor tekenen voortkomt uit het brein en de verklaring is voor het bereiken van een expert niveau in visuele kunst.

Kinderen met aanleg doen aan deliberate practice

Zoals gezegd zijn er weinig cases van hele talentvolle kinderen in tekenen. Maar degene die er zijn, hebben gemeen dat ze een drang tot tekenen hebben en gefocust oefenen gedurende lange tijd. De auteurs realiseren zich dat dit deliberate practice is, maar zo stellen ze, het verschil met deliberate practice is dat de wonderkinderen weinig aanmoediging, begeleiding en hulp nodig hadden van hun ouders en tutors. En dat ze zo weinig hulp nodig hadden is bewijs van het bestaan van aangeboren aanleg voor tekenen. En de tweede reden waarom de auteurs stellen dat het niet door deliberate practice komt dat de kinderen zo snel verbeterden en goed werden in tekenen is dat er geen verklaring kan worden gegeven voor waarom deze kinderen zo gemotiveerd zijn om te tekenen. De interesse en drive om te tekenen moet wel een onderdeel zijn van het talent, zo stellen de auteurs. De ‘rage to master’ is onderdeel van talent.

Proces van tekenen is geavanceerd bij talentvolle kinderen

Hoewel we geen bewijs hebben dat de manier waarop de talentvolle kinderen het proces van tekenen aanpakken een teken van aangeboren aanleg is, geloven we niet dat deze manier waarop ze met tekenen omgaan kan komen door oefening, zo zeggen de auteurs. Het zou kunnen dat deliberate practice de betere visueel-spatiele vaardigheden van de talentvolle kinderen versterkt, maar geen enkel kind is bereid om deliberate practice te doen in iets dat hem niet makkelijk afgaat, ze stellen ze. Uit onderzoek naar talentvolle kinderen in tekenen blijkt daarnaast dat ze er veel plezier in hebben om te tekenen.

Conclusie van de auteurs

De auteurs concluderen: we hebben geprobeerd om talent los te koppelen van hard werken (sommigen noemen dit deliberate practice, maar wij noemen het liever een ‘rage to master’) om te beargumenteren dat talent aangeboren is en er eerder is dan hard werken. Talent is geassocieerd met een ‘rage to master’ in het betreffende domein. Hard werken leidt tot steeds beter presteren in dat domein.

Retorisch

En tenslotte vragen de auteurs retorisch: hoeveel meer bewijs moet je hebben om te geloven dat talent een doorslaggevende rol speelt in het worden van een expert, in welk domein dan ook? Idealiter moet je daarvoor grote groepen kinderen nemen, ze ad random toewijzen aan condities en in ze aan dezelfde hoeveelheid deliberate practice onderwerpen. Als de kinderen dan hetzelfde niveau bereiken, op dezelfde manier, dan kunnen we de factor talent pas terzijde schuiven. Maar wij geloven niet dat je dan zult zien dat alle kinderen een expert niveau zullen bereiken. Wij geloven dat je dan zult zien dat talentvolle kinderen veel beter worden dan gewone kinderen.

Mijn reflecties

Het zou best kunnen dat andere factoren dan deliberate practice een rol spelen in het bereiken van een hoog expertise niveau in een bepaald domein. Het zou ook kunnen dat aan aangeboren component een rol speelt. Het zou ook kunnen dat als iemand aangeboren aanleg heeft, hij een hoge motivatie heeft voor de activiteit. Het zou ook kunnen dat er een talent-gen te vinden en te isoleren is in het brein. Alleen; waar is het wetenschappelijk bewijs voor dit alles?

Bewijs?

Stellen dat iets mogelijk is en dat je ergens in gelooft is niet hetzelfde als bewijs leveren voor dat wat je gelooft. De auteurs geven zelf aan dat het onmogelijk is om te bewijzen dat er zoiets bestaat als een aangeboren aanleg voor tekenen, omdat we de component talent niet geïsoleerd kunnen onderzoeken. Er is dan ook geen bewijs dat die aangeboren component een beslissende rol speelt in wat je kunt bereiken in een bepaald domein.

Hypothese

Hiermee blijft het een hypothese en een geloof dat aangeboren talenten een beslissende rol spelen in wat iemand kan bereiken in een bepaald domein, en geen bewezen feit. Dat het brein van kinderen die veelvuldig bezig zijn met tekenen er anders uit ziet dan het brein van kinderen die dat niet doen, is geen bewijs voor een aangeboren ander brein. Dat het brein op jonge leeftijd enorm plastisch is en gefocust bezig zijn met een vaardigheid (bijvoorbeeld tekenen) structurele veranderingen aanbrengt in het brein is wel bewezen en duidt op een cruciale rol van oefenen.

Voorbij nature en nurture

De discussie over de oorzakelijke rol die genen zouden spelen in hoe mensen zich ontwikkelen is ook eigenlijk al een tijdje geleden beslecht. Genen hebben geen definitieve stem in hoe persoonlijke kenmerken eruit komen te zien, ze zijn geen robots die de oorzaak zijn van traits. Genen interacteren met hun omgeving vanaf het moment van de conceptie en de expressie van de genen verschilt afhankelijk van hoe die interactie verloopt. Alle traits ontwikkelen zich, en het concept ‘aangeboren’ is een misleidend concept.

Definities

Dan de verandering van definities die de auteurs doorvoeren. Deliberate practice is wel hard werken, maar de definitie van deliberate practice is niet ‘hard werken’. Het komt wat flauw over om de wetenschappelijke definitie van deliberate practice te negeren en de definitie te veranderen in hard werken, en daarna zelfs in ‘rage to master’. Zie hier voor informatie over wat deliberate practice is.

Hetzelfde geldt voor het veranderen van de definitie van talent. Talent is ‘aangeboren aanleg’ en niet aangeboren aanleg plus een hoge motivatie om gedurende lange tijd gefocust bezig te zijn met beter worden in de vaardigheid.  Als je de definitie van talent op deze manier verandert, geeft dat zelfs meer ondersteuning voor de rol van deliberate practice, dan wanneer je de oorspronkelijke definitie van talent handhaaft.

Claims vragen bewijslast

Hoeveel meer bewijs hebben we nodig voor de beslissende rol die talent speelt in het bereiken van een hoog expertise niveau, vragen de auteurs? Ik denk dat dit een misleidende vraag is. Niet ‘hoeveel meer bewijs’, want dat zou suggereren dat er in dit hoofdstuk bewijs is geleverd voor de beslissende rol van talent in het bereiken van een hoog niveau van expertise. Dat bewijs is in dit hoofdstuk volgens mij niet geleverd.

]