Als een kind of jongere iets naars meemaakt, zoals het falen voor een examen, een verbroken relatie, of een verloren wedstrijd, dan praten volwassenen er wel eens over op een manier alsof het eigenlijk heel goed is dat het kind tegenslag meemaakt, want daar worden ze hard van. Ik heb de logica nooit goed begrepen dat het goed is om pijn te hebben als je jong bent, omdat je dan al gewend bent aan de pijn die de rest van je leven nog zal komen. In plaats daarvan dacht ik altijd dat de pijn op jonge leeftijd helemaal niet nodig was om te leren met tegenslag te kunnen omgaan. Later verdiepte ik me in onderzoeken naar veerkracht. Daaruit leerde ik dat mensen inderdaad niet veerkrachtiger worden van tegenslag in hun jonge leven. Er zijn hele andere factoren die maken dat kinderen veerkrachtig reageren op tegenslag. In een meta-analyse van onderzoeken naar veerkracht komen paar factoren naar voren die belangrijk zijn om veerkracht die kinderen hebben de ruimte te geven. Die factoren zijn een verbinding met een competente en verzorgende volwassene in de familie of gemeenschap, cognitieve en zelfregulerende vaardigheden, een positief zelfbeeld en de motivatie om effectief te zijn in de omgeving. Waar in dit rijtje staat dat het goed is voor de veerkracht van kinderen om flinke tegenslag te ervaren?
Alfie Kohn zegt in zijn nieuwe boek The myth of the spoiled child dit over onze maatschappij waarin we ervan uitgaan dat tegenslag en falen voor een kind noodzakelijk en goed is om voorbereid te zijn op het harde leven later (vrij vertaald):
”Welke reden hebben wij om te veronderstellen dat bekendheid met iets helpt om er productief mee om te gaan? Dat onze kinderen teleurstellingen moeten ervaren om vaardigheden te ontwikkelen in het omgaan met falen en teleurstelling? Het feit dat je faalt of teleurgesteld wordt levert geen vaardigheid op en stimuleert geen positieve attitude. Natuurlijk kunnen we ervoor pleiten dat onze kinderen vaardigheden leren die hun veerkrachtiger maken, maar dat is iets anders dan ervoor pleiten dat onze kinderen pijn en falen moeten ervaren om veerkrachtig te worden. Als we onze kinderen willen ondersteunen in het voorbereid zijn en omgaan met onplezierige ervaringen, dan zou het logischer zijn met ze te praten over dergelijke ervaringen en met ze te oefenen in rollenspelen hoe ze ermee om kunnen gaan. Maar waarom zouden we onze kinderen daadwerkelijk willen onderwerpen aan de nare ervaringen? Immers, als we onze kinderen willen uitleggen hoe ze moeten reageren op een brandalarm, dan praten we met ze over de gevaren van het inademen van rook en adviseren we ze hoe ze moeten handelen in geval van brand. We zetten ze niet echt in brand”.