camielCamiel Beukeboom beschrijft in zijn hoofdstuk getiteld “Mechanisms of linguistic bias: how words reflect and maintain stereotypic expectancies” over hoe we in ons taalgebruik stereotypen oproepen en bevestigen of versterken. Hoewel de meesten van ons expliciete stereotyperingen afkeuren, zo schrijft Beukeboom, blijkt dat ons taalgebruik impliciet doorspekt is van stereotyperingen. Een aantal interessante kanten die hij beschrijft zijn:

  • Termen als “ vrouwelijke chirurg” of “family man” of “carrière vrouw” geven aan dat hier sprake is van een afwijking van de standaard. We verwachten van een chirurg dat dat een man betreft, en door de toevoeging “vrouwelijk” benadrukken we het stereotype beeld dat chirurgen mannen zijn.
  • Het gebruik van zelfstandige voornaamwoorden versus bijvoegelijke naamwoorden maakt ook een verschil. Een Jood zijn of Joods zijn. Homoseksueel zijn of een Homo zijn. Het blijkt dat wanneer we iemand een Jood noemen, dat we dan (meer dan wanneer we iemand Joods noemen), essentialistisch gaan denken over die persoon. Het zelfstandige voornaamwoord verwijst naar stabiele, genetisch bepaalde aspecten van de persoon. Het beschrijft zijn stabiele en vaststaande persoonlijkheid.
  • Het gebruik van werkwoorden die specifiek gedrag beschrijven roept iets anders op dan het gebruik van abstracte beschrijvingen. Als iemand die tot onze eigen groep behoort iemand anders slaat, dan beschrijven we dat door te zeggen:”Hij sloeg Jan”, maar als iemand die tot een andere groep behoort iemand slaat dan beschrijven we dat door te zeggen:”Hij is agressief”. In de eerste beschrijving gaat het om eenmalig concreet gedrag, in de tweede beschrijving gaat het om stabiele persoonlijkheidskenmerken.
  • De Linguistic Expectancy Bias zegt dat als we concrete taal gebruiken om gedrag te beschrijven dat afwijkt van de stereotype. Een man die huilt beschrijven we met:”Hij heeft tranen in zijn ogen”. Een vrouw die huilt beschrijven we met:”Zij is emotioneel”.
  • De Stereotypic Explanatory Bias legt uit dat als iemand gedrag vertoont dat afwijkt van de stereotype, dat we dan meer woorden gebruiken om dat gedrag uit te leggen. Als iemand met een donkere huid een goede baan krijgt, zijn we geneigd uit te leggen dat dat kwam omdat die persoon iemand kende in die organisatie die hem een handje geholpen heeft. Die uitleg vinden we onnodig wanneer iemand met een lichtere huid dezelfde goede baan zou hebben gekregen.
  • We beschrijven een goede prestatie van iemand van wie we die prestatie niet hadden verwacht op grond van ons stereotype beeld van de persoon met “niet slecht”, waarmee we tegelijkertijd de suggestie wekken dat deze goede prestatie waarschijnlijk eenmalig is. De vuilnisman is “niet dom” in plaats van “slim”.

Via onze taal wekken we impliciet stereotype beelden op en versterken we die beelden onderling. Ons taalgebruik heeft een effect op onszelf, we gaan immers geloven in wat we zelf verkondigen. Hoe meer mensen taalgebruik bezigen dat stereotype beelden oproept en bevestigt, hoe meer we daarmee onze maatschappelijke realiteit creëren. Stel dat we allemaal veel alerter op ons taalgebruik zouden worden, tot welke maatschappelijke progressie zou dat kunnen leiden?