IMG_3705 (2)Een middelbare scholier, in zijn eindexamen jaar VWO, stuurde me zijn groeimindset geschiedenis. Hij schrijft:
“In mijn omgeving zie ik heel veel mensen die denken in termen van sterktes, talenten en aanleg. Mijn omgeving, overigens, is de middelbare school. Veel leerlingen zien hun vaardigheden bij verschillende vakgebieden als iets wat zij niet meer kunnen veranderen. Een vriend van mij, bijvoorbeeld, heeft geaccepteerd dat hij ‘niet goed is’ in woordjes stampen.’ Hij ziet dus woordjes leren als een niet ontwikkelbare zwakte. Het resultaat? Hij leert niet meer voor toetsen waarop woordjes gevraagd worden. Dat is precies het resultaat dat je bereikt wanneer je mensen erop wijst dat ze ergens wel of niet goed in zijn; ze denken dat ze ‘nou eenmaal zo zijn’ en proberen zich vervolgens niet op een andere manier te ontwikkelen. Maar juist de autonome ontwikkeling is datgene wat mensen ‘sterk’ maakt, en niet hun “aangeboren sterktes”.

Vanwege deze blik op het leven, heb ik niet geaccepteerd dat ik slecht ben in woordjes leren. Integendeel: ik heb er alles aan gedaan om ervoor te zorgen dat ik het wel kan. Nu kan ik het ook. De conclusie die ik daaruit trek is dus, dat zelfs iets, wat mensen als ‘statisch’ ervaren, te leren is. Ik zou graag het begrip ‘talent’ in twijfel trekken. Dat doe ik, omdat ik mezelf als levend bewijs beschouw dat dit begrip geen hout snijdt. Toen ik op de lagere school zat, werd mij namelijk verteld dat ik niet goed was in rekenen. De docenten baseerden die conclusie op mijn CITO-scores. Ik geef ze groot gelijk: ik was niet goed in rekenen. Toentertijd had ik echter nog nooit gehoord over de groeimindset en nam ik aan dat mijn incompetentie op rekenkundig gebied ‘in de genen’ zat. Ook toen ik vervolgens naar de middelbare school ging, deed ik het niet goed bij wiskunde. Dit is het moment waarop mijn omgeving zei: ‘Wiskunde, dat kan jij niet, of wel?’ Nee, ik kon het inderdaad niet.
Dus toen ik hoorde over de groeimindset kan je je wel voorstellen wat ik ging doen: wiskunde.
Ik ontdekte dat mijn onkunde helemaal geen genetische afkomst had. Sterker nog, ik begon wiskunde leuk te vinden en er nog meer aan te werken. Het ging zo ver, dat ik mijn centraal examen wiskunde een jaar te vroeg heb gemaakt. En nu ga ik zelfs wiskunde studeren!
Weet je wat mensen nu over me zeggen? ‘Die jongen, die heeft een talent voor wiskunde.’
En dit keer hebben ze niet gelijk. Want, hoe goed ik er nu ook in ben geworden, mijn wiskundige kennis komt niet uit mijn chromosomen, maar uit mijn harde werken.
Dus, ik zeg:”Doe eens iets dat (nog) niet werkt, daar leer je van!”