In het jonge brein heeft wat het kind hoort, ziet of voelt een direct effect op hoe het brein zich ontwikkelt. In het volwassen brein is dat niet meer zo. Niet meer alles wat de persoon hoort, ziet of voelt leidt dan nog tot breinplasticiteit. Dat is maar goed ook, want veel vaardigheden die we hebben geleerd hoeven niet meer te leiden tot veranderingen in ons brein. We kunnen lopen en voor elke keer dat we nu wandelen hoeft ons brein niet opnieuw allerlei aanpassingen te doen. In plaats van dat alle ervaringen een effect hebben op ons brein, heeft het volwassen brein veel meer controle over zijn eigen plasticiteit. Waar in het jonge brein de plasticiteitsknop voortdurend op “aan” staat, staat die in het volwassen brein op “uit, tenzij…”. De breinplasticiteitsknop wordt aangezet in vier soorten situaties.
De eerste situatie is als we onze aandacht focussen. Als we ons focussen op een taak of op een doel dan krijgt ons brein de informatie dat dit belangrijk voor ons is en dat het mogelijk goed voor ons zou zijn om aanpassingen aan te brengen in ons brein. Als we dingen doen die ons dichter bij ons doel brengen, dan krijgt ons brein ook de informatie dat het verstandig is om zich aan te passen: dit werkt voor ons doel, dus onthouden! Als we een stimulans of juist een remming ervaren, dan wordt ons brein ook alert. Dus als we fouten maken (soort straf voor het brein), dan is dit een signaal voor het brein om even goed op te letten welke aanpassingen gewenst zijn. En als we iets goed doen (soort beloning voor het brein), ook dan is dat een signaal voor breinplasticiteit. En tenslotte gaat breinplasticiteit “aan” wanneer we erg verrast worden ergens door. In positieve of in negatieve zin.
Als een van deze vier triggers plaatsvindt, dan komen er chemische moleculen vrij in ons brein. Modulerende neurotransmitters. Bijvoorbeeld: als je merkt dat je iets hebt geleerd of je voelt je succesvol ergens in, dan wordt dopamine aangemaakt. Die neurotransmitter zegt “bewaar dit”. Als je positief of negatief wordt verrast dan komt een andere neurotransmitter vrij: noradrenaline. Dat vertelt het brein “Geweldig” of juist “Kijk uit!”. Als je helemaal gefocust bent op wat je doet, dan komt acetylcholine vrij. Die neurotransmitter zegt tegen het brein “Probeer dit eens”, zodat je er achter komt wat je moet weten of doen in de situatie. Deze neurotransmitters komen alleen vrij wanneer het brein ze nodig heeft en niet wanneer we de dingen doen die we altijd al deden en die niks nieuws vragen van ons brein.
Dus wanneer gaat de breinplasticiteit als het ware weer “aan”? Ten eerste als we onze aandacht focussen op een taak of op een doel. Ten tweede als we een beloning of een straf ervaren. Ten derde als ons brein merkt dat ons gedrag goed werkt om een bepaald doel te bereiken. En ten vierde als ons brein wordt verrast of bedreigd door iets onverwachts.
Dus wil je graag dat je brein zich gaat aanpassen? Leer dan eens een nieuwe vaardigheid, focus je ergens op, zoek situaties op waarin je verrast zult worden omdat ze nieuw voor je zijn en kies een doel waaraan je gericht gaat werken.